De Franse schrijfster Annie Ernaux (1940) groeide op in Normandië als dochter van kleine middenstanders, studeerde romanistiek en was werkzaam als docent. In 1974 publiceerde ze haar eerste boek. Haar werk is sterk autobiografisch en De jaren wordt als haar magnum opus beschouwd. Les années, verscheen in 2008 en werd onlangs op weergaloze wijze in het Nederlands vertaald door Rokus Hofstede. Ernaux schrijft in een opvallende stijl die een mix is van geschiedenis, autobiografie en sociologie. Ze maakt geen gebruik van het persoonlijk voornaamwoord enkelvoud, maar schrijft in de ‘wij’, ‘zij’, ‘men’ en ‘jij’ vorm. Daarmee bereikt ze een universaliteit van wat je een collectieve autobiografie van onze tijd zou kunnen noemen en bij veel lezers voor herkenning zal zorgen. Les années werd dan ook bekroond met een tiental literaire prijzen en de Engelse vertaling van het boek stond op de shortlist van de Man Booker International Prize.
‘Alle beelden zullen verdwijnen.’ Het is de openingszin van De jaren, maar Ernaux maakt desalniettemin juist gretig gebruik van beelden; door ze in woorden te vatten kan ze ze voor verdwijning behoeden. Via minutieuze beschrijvingen van foto’s en bewegende beelden zien we Ernaux veranderen van een ‘dikke baby met een pruilmond, donker haar dat boven op het hoofd in een krul is gelegd, […] halfnaakt op een kussen in het midden van een gebeeldhouwde tafel’ in een meisje, een studente, een jonge vrouw, een moeder, een werkende vrouw, een gescheiden vrouw en een ‘vrouw van zekere leeftijd met roodblond haar, gekleed in een zwarte, laag uitgesneden trui, haast achteroverliggend in een grote, veelkleurige leunstoel, met haar twee armen om een klein meisje in jeans en bleekgroene gebreide sweater met ritskraag.’
Een werk van jaren
Het boek beschrijft de periode van 1941 tot 2006 en tussen beschrijvingen van persoonlijke beelden verschijnen niet alleen de contouren van Frankrijk en van de westerse wereld, maar ook en vooral die van de tijdgeest, die Ernaux zeer nauwgezet en tegelijkertijd met een zekere afstand treffend in woorden weet te vatten. Al vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw maakte zij plannen voor dit boek en verzamelde ze aantekeningen ervoor. Alhoewel ze lang heeft gezocht naar een passende vorm is ze er geweldig in geslaagd om ‘iets [te] redden van de tijd waar we nooit meer zullen zijn.’
De beelden die Ernaux beschrijft zijn zeer divers. Ze gaan onder meer over kindersterfte en armoede, maar ook over de verbijstering aangaande ‘de tijd die je kon besparen met gedroogde soep uit een pakje, de snelkookpan en mayonaise uit een tube’. Herinneringen aan de onafhankelijkheidsoorlog met Algerije worden afgewisseld met herinneringen aan boeken, liedjes en reclame. De rol van het rooms-katholieke geloof, dat in de jaren vijftig nog het officiële kader van het leven was en dat structuur gaf aan de tijd, verschuift onder invloed van onder andere de consumptiemaatschappij naar een gemarginaliseerde plek in de samenleving. Ernaux maakt qua historische en politieke situatie uiteraard vaak gebruik van een Franse context, maar er zijn meer dan genoeg andere aanknopingspunten (zoals de Nederlandse Watersnoodramp en de val van de Berlijnse muur) voor de lezer om zich te oriënteren. Er is veel aandacht voor de veranderende positie van de vrouw.
Het boek komt in een stroomversnelling terecht wanneer de jaren zestig beschreven worden. ‘Door het steeds snellere opkomen van nieuwe dingen verloor het verleden terrein.’ Het jaar 1968 met de studentenopstand en de algemene stakingen neemt in het boek een centrale plaats in. Ernaux constateert dat ‘niets van wat we tot nu toe als normaal hadden beschouwd nog vanzelf sprak. […] We vervielen voortdurend van de ene wezensvraag in de andere. Anders denken, praten, schrijven, werken, leven: we vonden dat we alles moesten uitproberen en niets te verliezen hadden. 1968 was het eerste jaar van de wereld.’
Herinneringen redden
Naarmate het boek vordert en naarmate de schrijfster dus ook ouder wordt, worden de observaties steeds beschouwelijker van aard. 1968 vormt een soort kantelpunt: ‘De idealen van ’68 werden omgezet in spullen en entertainment.’ Ernaux waagt zich meer en meer aan interpretaties in plaats van aan feitelijke beschrijvingen en constateert een toenemende onverschilligheid. Rechts rukt op, idealen verdwijnen en ‘de springerige, vlugge muisklik op het scherm was de maat van de tijd. […] De zoektocht naar de verloren tijd liep via het web.’ Deze verwijzing naar de zevendelige romancyclus van Proust (À la recherche du temps perdu) doet De jaren zeker recht. Ernaux slaagt er op magnifieke wijze in om de verloren tijd terug te halen en in prachtig proza te vatten. Ze wil ze redden, al die ongrijpbare herinneringen. Helemaal aan het einde van het boek blijkt dat ze al heel lang met dat plan heeft rondgelopen, overigens zonder enige pretentie: ‘Toen ze vroeger in haar studentenkamer verlangde naar het schrijven, hoopte ze een onbekende taal te vinden waarmee ze mysterieuze dingen kon onthullen, als een waarzegster.’ Ze beschrijft hoe die droom om te schrijven verandert in een ‘strijdmiddel’, waarmee ze vat wil krijgen op alle aspecten van het verleden.
De jaren is het glorieuze resultaat van jaren werk. Het is een autobiografie zonder foto’s, zonder “ik”, maar met een zeggingskracht die ontzag inboezemt. Het lezen van dit boek is vergelijkbaar met bladeren door een archief, of door oude fotoalbums. De beelden die als zodanig wellicht verdwenen zijn maar in dit boek via woorden tot de lezer komen zijn zo rijk dat hele werelden op impressionistische wijze tot leven worden geroepen. Het is een literaire prestatie van formaat waarvoor Ernaux een staande ovatie verdient.