In de verhalen van Treinen en Kamers van Annelies Verbeke duikt steeds dezelfde constatering op: Of de personages nu onderweg zijn of aangekomen, zich in treinen of kamers bevinden, ze zijn allemaal hartstochtelijk op zoek naar liefde en begrip en stuiten keer op keer op een vijandige wereld. Ieder mens is in wezen eenzaam, al doen we nog zo aandoenlijk ons best, volledig geaccepteerd door onze soortgenoten worden we nooit. ‘Het stemt radeloos’, verzucht de auteur in het eerste verhaal, ‘ten volle te beseffen hoe weinig mensen voor elkaar kunnen betekenen’. Verbeke beschrijft de tragische zoektocht van de mens met humor, wat de boodschap nog wranger maakt.
Het verlangen naar eenwording – de orewoet van Hadewijch in één van de verhalen – , deze hunkering naar wederzijdsheid en verzoening mag een diepgewortelde behoefte van de mens zijn, het gebrek aan empathie en de daaruit voorvloeiende confrontatie en competitie staan deze harmonie in de weg. De personages in de verhalen reageren hier verschillend op. De één geeft het op en laat zich vernietigen door het wapen dat hem door de vijand geboden wordt (‘Mantel der liefde’) en een ander verliest het geloof in de mensheid en verandert in een dier (‘Ezel’). Weer anderen blijven zich verzetten, maar zijn gedoemd eenzaam en buitengesloten te blijven, zoals het meisje in ‘Wétiko’. Na een krachtmeting met haar geschiedenisleraar begrijpt ze dat ze zich aan de heersende norm zal moeten aanpassen om niet vermalen te worden. En de ontspoorde jongen in het verhaal ‘Matroesjka’s’ die door het goede te ontmoeten zich bekeert, eindigt als De Vreemdeling van Camus, onbegrepen en onterecht veroordeeld in de gevangenis. Allemaal vreemdelingen met een onstilbaar verlangen om geaccepteerd te worden zoals ze zijn.
Vernuftig spel met perspectief
Ook Verbeke zelf voert dit gevecht. Je werk, dat ‘bekletst en bezoedeld’ kan worden, maakt je kwetsbaar. De wereld kan je afwijzen, vernederen en breken. Maar ook jijzelf kunt jouw schrijverschap aardig ondergraven: Stanislav Poepmans uit het verhaal ‘Deserteren’ is de verpersoonlijking van een vijandschap die in ieder mens zit. Je angst voor falen, voor een writer’s block, kan je doen opgeven, zeker als je het gevoel hebt dat niet alleen jij, maar ook de wereld aan de vooravond van een apocalyps staat.
‘Deserteren’ is een knap geconstrueerd, complex verhaal. De auteur, zelf hoofdpersoon, wordt bijgestaan door haar schaduwzijden, de zachte, de zorgzame en de strenge, de eisende en door vijf tijdreizigers, fictieve en bestaande figuren uit de literatuur. Dan is er nog een in hoogsensitiviteit gespecialiseerde psychologe als gespreksleider. In deze komische Spiegel im Spiegel-setting wordt het schrijverschap, en daarmee het leven, onder de loep genomen.
Verbeke speelt vernuftig met het perspectief van de personages en van het verhaal. Alles fluctueert en loopt in elkaar over en is afhankelijk van de invalshoek. Zoals de tijdreiziger Goethe: Is hij nu ‘de echte [Goethe] of die van Mann’, vraagt de auteur. Over die vraag is Goethe ‘zelf ietwat … in de war’: Lotte in Weimar (geschreven door Thomas Mann in 1939) ‘is zo’n doorwrochte biografische schets geworden dat [hij] zelf niet meer weet wat klopt en wat niet, en “welke Goethe [hij is]” ‘.
Literatuur in de hoofdrol
Annelies Verbeke zet al schrijvend alles in beweging. Ze verstrengelt fictie met werkelijkheid, beschrijft puntig en met humor een diepe pijn, laat weg wat de lezer zelf kan invullen. Dat betekent wel dat de lezer moeite voor dit boek moet doen. Verbeke plaatst literatuur in de hoofdrol door te putten uit verschillende genres en verhaaltechnieken. Theater of een voorleesverhaal voor kinderen, het poëtisch metrum van Homeros, allegorie, stream of consciousness van een tastende ik-figuur of een tot inleving dwingende ‘jij’, de schrijfster beheerst ze allemaal. Hier en daar schemert onze hedendaagse wereld door de wereldliteratuur heen: de tragedies van vandaag, of het nu de vluchtelingencrisis is, of de actuele pandemie, ze zijn van alle tijden.
Een hoofdpersoon in het ene verhaal kan een figurant zijn in een ander verhaal. In ‘Force Majeure’ is de vrouw die in een treincoupé ‘bezig is haar immer aandampende brillenglazen schoon te wrijven’ de hoofdfiguur in ‘Mantel der Liefde’. Deze vrouw blijkt, juist omdat ze inlevend en van goede wil is, ter dood veroordeeld. De mantel keert zich tegen haar. In ‘Lijst’ leest treinbegeleidster Natasja bij wijze van informatief vermaak haar lijst van opbeurende dingen voor aan de passagiers. Dat is komisch en verdrietig tegelijkertijd. In het verontrustende verhaal ‘Limbo’ is dezelfde Natasja een reddende engel die een zondaar uit het voorgeborchte leidt. Allemaal gekleurde scherfjes in een caleidoscoop die bij elke kleine draaibeweging een nieuwe constellatie vormen. Het plaatje is elke keer weer aangrijpend.
Verbeeldingskracht en schoonheid
Alles is een kwestie van perceptie. Het subject wordt door middel van schrijven een object en krijgt de touwtjes in handen. De eigen angst wordt dan hanteerbaar en Stanislav Poepmans kan weggeblazen worden. Maar bovenal komt zo de weg vrij voor iets dat ‘fundamenteel mooi’ is. Verbeeldingskracht helpt om de geestdodende ‘normaliteit’ te ontstijgen en dichter bij schoonheid te komen. Dat zou als een redding geïnterpreteerd kunnen worden, die literatuur – en kunst in het algemeen – vermag te brengen. De witte walvis uit het slotverhaal ‘Mer à boire’ illustreert dit beeld. Alle reden dus om jezelf een hart onder de riem te steken: ‘ce n’est pas la mer à boire’ is de Franse uitdrukking die zoveel betekent als ‘het valt allemaal wel mee’. Met dit geweldige boek, dat de ziel streelt, soms lachwekkend is en ten diepste ontroert, is de redding inderdaad nabij.