Anne van den Dool (1993) is tekstschrijver, auteur en cultureel journalist. Ze studeerde film- en literatuurwetenschap en neerlandistiek aan de Universiteit Leiden en de Université de Lille. Ze schrijft voor onder meer NRC Handelsblad, Vrij Nederland, HP/De Tijd en vtwonen. Vluchthaven is haar tweede roman, na Achterland.
De roman beschrijft het verhaal van Hannah, die naar het geboorteland van haar Indonesische (stief)opa reist om daar diens as uit te strooien. Het is niet alleen een reis om die handeling uit te voeren, maar ook en vooral een reis naar de geschiedenis van haar opa, van die geheimzinnige man die zich niet liet kennen. Opa was de ‘glimlachman’, die zijn geschiedenis voor zich hield. Van zijn negende tot zijn dertiende zat hij in een (Jappen)kamp en maakte daar veel gruwelijks mee. Na een hersenbloeding kwam dat alles steeds weer terug, leefde opa vooral in die tijd. Hij schilderde daar donkere doeken van, maar bleef erover zwijgen.
Portret van oma
En dan overlijdt hij. Als enige kleindochter had Hannah een bijzondere band met hem, en met haar oma. Ze trekt veel met haar oma op. Van den Dool schetst een erg liefdevol portret van vooral haar oma. De rol die zij in het leven van opa (haar tweede echtgenoot, na een eerste huwelijk met een gewelddadige man) speelde, de liefde die zij voor hem had, maar ook de ondergeschikte rol die zij zich uit dezelfde liefde had aangeleerd. ‘Was ik me toch niet sluipend gaan gedragen naar de wetenschap dat we geen enkele bloedlijn deelden, alleen dat mooie mensje dat hij vlak voor zijn vijftigste alsnog in zijn armen gekluisterd had?’
Ongeluk om geluk te verdienen
Op Bali vraagt Hannah zich af: ‘Als hij [opa] had kunnen kiezen, had hij dan niet liever [hier] willen blijven?’ Ze vergelijkt de wereld waar ze op dat moment is met foto’s en films die ze daarover heeft gezien en daardoor valt de werkelijkheid haar tegen. Ze vergelijkt het Veluws huisje waar opa en oma leefden met de hutjes in Indonesië en constateert dat er niets nieuws onder de zon is. Voor verbazing is geen plaats: het is voor haar al bekend. Hannah is op zoek naar haar plaats in de wereld van haar opa en vraagt zich af wat ze zelf achterlaat en wat ze zoekt. En als ze nu niet hier en niet thuis is, waar is ze dan? Ze trekt een parallel met het schrijven aan een afstudeerscriptie over geluk in de literatuur waar ze in het dagelijks leven mee bezig is: ’In verreweg de meeste westerse verhalen is, kortom, een flinke portie ongeluk nodig om geluk te verdienen.’
Calvinistische gedachtegang
Hannah vraagt zich af of dat ook geldt voor haarzelf en voor haar opa. En hoewel opa zich atheïst noemde en ook Hannah niets van het geloof van haar oma wil weten, kun je je niet aan de indruk onttrekken dat we hier te maken hebben met een wel erg calvinistische gedachtegang. Op Bali vindt Hannah alleen maar onoprechtheid. De toeristen die ze daar ontmoet, zijn er alleen maar om gezien te worden door elkaar. Hun wereld is een oppervlakkige; ze zijn niet geïnteresseerd in de echte cultuur en de bewoners van het land. Ze besluit naar Lombok te gaan in de hoop daar een geschikte plek te vinden om de as van haar opa uit te strooien. Maar ook daar vindt ze dezelfde tempels, en hetzelfde niet-thuisgevoel. Ze wil terug naar Nederland. Ze vlucht.
Klaplopers
Van den Dool haalt veel overhoop in deze roman. Ze heeft kritiek op het lege leven van sommige toeristen die elders zoeken wat ze ook thuis hebben, de klaplopers die de hele dag bezig zijn voor zichzelf en anderen te bevestigen dat ze in Indonesië zo thuis zijn en feitelijk alleen maar bezig zijn te drinken, te blowen en te doen wat ze ook thuis doen: op het strand hangen en in een hostel socializen.
Verder geeft de auteur stevig haar mening over een groot aantal zaken die als een soort essayistische uitstapjes door haar roman zijn verweven: over geluk – zoals eerder genoemd -, over liefde, seks, over hoe je een uitvaarttoespraak moet opschrijven, over toerisme, over rouwen en hoe je dat zou moeten doen, over millennials en generatie Z, over wat we leuk vinden. Waarover niet. Elke keer als er weer een gedachte of een idee benoemd wordt, kun je je als lezer afvragen welke vragen je daar zelf over zou kunnen stellen. De roman lijkt daardoor vaak een verzameling columns.
Vragen
Van den Dool schrijft in heel lange, ingewikkeld samengestelde zinnen met veel, echt heel veel metaforen; werkelijk alles wordt met alles vergeleken. Dat is erg vermoeiend en niet altijd even duidelijk. Je krijgt amper tijd om adem te halen. En dan is er nog iets: hoeveel vragen kan een romanschrijver zichzelf stellen? Over alles en iedereen, over elke gedachte, over elk inzicht stelt Van den Dool vragen. Alinea’s vol met vragen. Als lezer word je er gek van.
Deze roman is als zoektocht naar een onbekende wereld zeker geslaagd te noemen. Van den Dool beschrijft met veel gevoel wat haar hoofdpersoon denkt en doet, waar ze achter komt en hoe je vooral je gevoel moet geloven. Maar een redacteur van de uitgever had Van den Dool moeten beschermen tegen haar (te) lange zinnen, het overdadig gebruik van beeldspraak en vooral tegen het stellen van de vele vragen. Het lijkt nu te veel op mooischrijven en dat is jammer, want het talent van Van den Dool staat zeker niet ter discussie.