Koos Lotriet mag dan al zestien jaar dood zijn; hij is de onbetwiste hoofdpersoon van de Kroniek van Perdepoort van Anna Louw. Koos Nek, zoals zijn bijnaam luidde, was een blanke Zuid-Afrikaanse landeigenaar. Een echte Hollandse heer, die bij zijn komst naar de Perdepoort rijkdom, luxe en hoogmoed had meegebracht. Vijf zonen hadden hij en zijn vroeg gestorven vrouw gekregen en van elk van hen had hij hoge verwachtingen. Maar het leven liet Koos Nek uiteindelijk in de steek. Hij, die erfelijke terugslag in zijn stoeterij altijd zelf afschoot, voelde zich aan het einde van zijn leven in zijn eigen nakomelingen teleurgesteld.
De auteur van de Kroniek van Perdepoort, Anna Louw (1913-2003), wordt gezien als één van de grote schrijfsters van Zuid-Afrika. Ze heeft zo’n zeventien titels op haar naam staan, die ze schreef vanaf de jaren vijftig tot de jaren negentig van de vorige eeuw. Kroniek van Perdepoort schreef ze halverwege haar oeuvre en leverde haar veel waardering op. Ze ontving er drie literaire prijzen voor.
De centrale thematiek van Kroniek van Perdepoort is het verval en de geleidelijke desintegratie van de familie Lotriet zestien jaar na het overlijden van Koos Nek. Hun landgoed is nog steeds het middelpunt van de streek, maar met het afschaffen van de apartheid en het verscheiden van Koos Nek is de glorie van weleer verdwenen. Zijn kinderen oogsten niet dezelfde waardering van de dorpelingen als Koos Nek zelf ooit deed. Het zal niet lang meer duren of zijn nalatenschap zal tot stof vergaan.
Deze ’tweede dood’ van Koos Nek wordt gesymboliseerd door zijn dramatisch verlopende herbegrafenis. De hebzucht van Attie Hardehand, de tweede zoon, had deze herbegrafenis nodig gemaakt. Hij wilde het vruchtbare land waarop het grote graf van zijn ouders gelegen was weer gaan gebruiken als landbouwgrond. Dit was onderdeel van zijn persoonlijke wens om de eenheid van de Perdepoort weer te herstellen. Hij vond dat de Perdepoort na het overlijden van zijn vader en na zijn vermaledijde testament versnipperd was geraakt. Daar was volgens Attie elke zoon wel zo’n beetje mede debet aan, nou ja, behalve hijzelf dan.
Naast Attie was Jan, de oudste, nog het meest begaan met het wel en wee van de boerderij. Maar Jan was te onbezonnen, filosofisch en gevoelig. En hij maakte te veel schulden. Nee, Attie was financieel handiger. Die liet altijd anderen voor kosten opdraaien. De andere broers waren steevast dronken en gulzig (Kobus) of domweg aartslui (Klaas). En dan had je nog de jongste Chris, de wellustige predikant in opleiding, die bijna altijd weg was en als hij wel op de boerderij was vooral de vijftienjarige dochter van zijn broer Attie achterna zat. Kortom, geen familie die de nalatenschap van Koos Nek zou doen opbloeien. En een familie die ook duidelijk maakt dat de geschiedenis mensen vooral waardeert om wat er op hen volgt en niet om wat er aan hen was voorafgegaan: ‘Aan hun vruchten zullen ze gekend worden, niet aan hun wortels.’
Louw schetst de teloorgang van de Lotriets tegen de achtergrond van een Zuid-Afrika dat zijn weg na het afschaffen van de apartheid nog moet vinden. Het onderscheid tussen blank en bruin is overal en altijd aanwezig. Zelfs in de omgang met de dood, omdat op de dag van de herbegrafenis van de Lotriets ook een Filies begraven zal worden, de zoon van de bediende van Kobus. Alhoewel beide begrafenissen totaal anders zijn, is er ook een parallel. Ze kunnen beiden pas hun beslag krijgen na het nodige gebedel. Bij de Lotriets gaat dat om de kosten voor de nieuwe steen, bij de dorpelingen om planken voor de kist van Filies. En er zijn meer verbanden, aangezien gaandeweg duidelijk wordt dat Filies ook blank bloed door zijn aderen had stromen.
Wat jammer is, is dat de context van het zoekende Zuid-Afrika van na de apartheid in Kroniek van Perdepoort nooit het niveau van decor ontstijgt. De gekleurde dorpelingen komen nooit echt tot leven en er ontwikkelt zich om hen heen geen rijpe, eigenstandige verhaallijn. En dat is jammer. Want daarmee blijft de relatie tussen de blanke en gekleurde Zuid-Afrikaners in Louws roman wat eendimensionaal. Maar wel een onomwonden gespannen relatie. Haar beschrijvingen op dit punt laten altijd een ongemakkelijk gevoel achter. Zoals wanneer Kobus zijn bediende een ‘oude bosnegerin’ noemt. Of als Attie Hardehand als hij weer eens een verzoek van een dorpeling wil afwijzen zegt dat een mens af en toe wel eens een grapje met een bruintje wilde maken, omdat dat de goede gezindheid bevorderde.
Wat niet wegneemt dat er prachtige passages en zinnen in de Kroniek van Perdepoort staan, die je als lezer de nodige gelukzalige momenten brengen: ‘Kobus zat adem te halen; en probeerde de gedachten te verjagen die wilden neerstrijken: zacht, zoals steekvliegen, je had het pas in de gaten als het pijn deed.’ Literaire schoonheid van grote kwaliteit, die echter schade wordt berokkend doordat Louw vrijwel dezelfde metafoor later herhaalt: ‘Herinneringen die als blinde insecten neerdaalden; je had ze pas in de gaten wanneer ze venijnig staken.’ Dergelijke herhaling maken dat de Kroniek van Perdepoort soms wat gemaakt overkomt. De voortdurende verwijzingen naar de Christelijke hoofdzonden maakt dat er niet beter op. Het is allemaal een beetje veel van het goede en leidt ertoe dat de spanning in het verhaal zoek raakt. En dat is jammer.