Het is een genot een mooi boek, hardcover en voorzien van een leeslint, in je handen te houden. Zo’n boek dwingt tot een een lichte streling, zeker als het de titel draagt, Witheet nadert de ijsberg. Het is geschreven door de dichter Andreas Oosthoek. Al vermeldt de omslag dat het hier gaat om ‘verzamelde gedichten’, blijkt uit het nawoord dat hiervan eigenlijk geen sprake is, aangezien de meeste gedichten nooit eerder zijn gepubliceerd en het eigenlijk gaat om een min of meer thematisch geordende verzameling gedichten. Wel wijst de ordening op de wens een dichterlijke weerslag te geven van zijn leven. Dat roept natuurlijk de vraag op: Wie is Andreas Oosthoek?
Op zoek naar vergezichten
Andreas Oosthoek is een van oorsprong Zeeuwse dichter vergroeid met het Zeeuwse land met zijn eindeloze vergezichten, kusten, stranden, dijken en prachtige natuur. Dit alles is niet alleen terug te vinden in veel van zijn gedichten, maar lijkt ook ten grondslag te liggen aan Oosthoeks opvatting over het dichterschap getuige zijn antwoord op de vraag naar het ontstaan van het titelgedicht: “Er stond, hier voor ons huis, een jongen op het duin. Hij tuurde door een groene verrekijker. Het duin is achtenveertig meter hoog: voldoende licht en lucht en ogentroost. Wat zag hij, anders dan een lege zee? Ik zei: het komt niet, het komt nooit. Hij vroeg: wat zou ik moeten zien? Een walvis, de Titanic? Ik zei: een ijsberg, als het kan. Thuis gekomen, met iets minder lucht maar lichtere gedachten, passeerde de ijsberg op weg naar een nog onbekende vorm.”
Onwillekeurig roept dit een beeld op van het begin van het boekje Het zeilschip De Vrijheid over de avonturen van Kapitein Rob. Als deze vanaf de voorplecht van zijn schip met de hond Skip naar de horizon tuurt met; “de bekende blik, zo eigen aan de zeeman, op zoek naar onbekende verten”.
Oosthoek heeft zich in zijn leven niet alleen beperkt tot Zeeland en ook niet tot het schrijven van gedichten. Hij lijkt een bohemien, die steeds weer terugkeert naar Zeeland. Slordig en met een wijd vertakt netwerk aan contacten, hoewel hij niet tot een vaste kring van dichters wil behoren. Een ‘explorateur solitaire’ wil hij zijn. Zijn slordigheid blijkt uit het feit dat er onlangs twee romans van hem zijn verschenen, Het relaas van Solle (2015) en Vuurland (2016), boeken die hij al had geschreven in de jaren ’60 en ’70, maar die hij verloren had gewaand.
Klassiek
Oosthoek is in zijn gedichten op zoek naar het verbeelden van de grenzen van het voelen en denken van de individuele mens. Het beeld van de ijsberg op weg naar een nog onbekende vorm is te zien als een metafoor voor veel van zijn gedichten, waarin hij streeft naar een zekere eenheid van de in dichtvorm gegoten gedachten zonder specifieke pointe of moraal. In die zin toont hij verwantschap met surrealisten of magisch realisten als Delvaux en Magritte, waarnaar hij ook zelf verwijst. Zelf heeft hij het over “(…) de cirkelgang binnen een Eenheid. (…) Mooi begonnen, mooi teruggegeven. Circulaire economie binnen de rijkdom van een taal”. Net als deze schilders is Oosthoek een veelzijdig vakman, een fijnschilder onder de dichters, die een glas wijn daadwerkelijk kunnen laten glinsteren op het doek, een traan kunnen laten biggelen over een wang. Zijn gedichten zijn nooit hoekig, nooit onaf.
Hoewel volgens Oosthoek gedichten meer te maken hebben met voelen dan met weten, is voor een goed begrip van veel van zijn gedichten een zekere intellectuele bagage noodzakelijk. Hij laat zich in ruime mate inspireren door de Klassieken, de schilderkunst en door romantische dichters als Byron. Zijn werk doet daardoor soms enigszins ouderwets aan, barok ook. Oosthoek is geen dichter van de stilte waarin een enkel woord zo mooi kan droogvallen. Hij is meer de dichter van het grote verbale en ritmisch vormgegeven gebaar waardoor juist het beoogde vangen van de intimiteit van de in eenzaamheid lijdende mens in de knel kan komen. Niet dat Oosthoek hier geen gevoel voor heeft, integendeel. Hij denkt echter dit gevoel het best te kunnen pakken door een veelheid aan alliteratie en ritme, door het perfectioneren van de vorm.
Het meest aangrijpend zijn de gedichten die vallen onder het thema Vuurland, ontsproten aan zijn ervaring in het leger waar hij dienst deed bij de identificatiedienst, waarbij dienstplichtige soldaten de overblijfselen van gesneuvelde soldaten van alle nationaliteiten moesten identificeren, veiligstellen en herbegraven op een centrale begraafplaats of overdragen aan familieleden. Een uiterst zware taak, waartegen niet iedereen was opgewassen. Een voorbeeld:
‘Unbekannter Soldat’
Zeventien was hij en is hij – doodstil en
scheef gezakt – gebleven, al jaren op een
hoopje, steeds brozer, brosser, en wat lichter
in het leven, nog goed verzorgd: zo fraai
bewaard de bajonet in blanke olie en alle
bleke kootjes netjes in de wollen wanten.
Te laat had hij geleerd dat zeeën grijs en
groen en al te zelden blauw zijn, de bomen
rood en wolken niet van rulle sneeuw, te
laat geleerd dat vroeger alles beter was,
vooral de toekomst: Gott mit uns en met
de lamme leden, de krampen in het kruis.
Zijn troep zwaaide waanzinnig met een
witte vlag die viel waar hij gevallen was.
Dit gedicht is kenmerkend voor het werk van Oosthoek. Inhoudelijk betrokken, ritmisch vormgegeven met veel allitererende woorden. En toch lijdt de emotionele lading van het gedicht onder deze ritmiek, onder deze voortdurende alliteratie. Het schuurt te weinig waardoor vorm en inhoud elkaar niet versterken.