Deze fascinerende roman gaat over de kwetsbare Lizzy uit Great Neck, dat volgens de kaart aan de noordkant van Long Island, New York te vinden is. De term ‘verontrustend’ op de achterflap slaat de spijker op zijn kop. De joodse Lizzy is een buitenbeentje op een Amerikaanse highschool en thuis hangt nog het nodige traumatische familieverleden. Haar moeder is kil, haar vader nauwelijks aanwezig. Ze vindt troost door chocola te stelen uit een winkel en bij meneer Klein, de eigenaar van een bontzaak, die haar meeneemt naar zijn winkel.
Op verzoek van een dominee helpt ze de vrijwel blinde mevrouw Hill en steelt zilveren lepeltjes. Dat wordt door de oude vrouw, die helderziend lijkt, opgemerkt. Ze past ook op bij de kinderen van haar leraar Engels, Max Stone, die een oogje op haar heeft. Stone zet haar op een dag af bij mevrouw Hill en Lizzy krijgt hem zo ver om mee naar binnen te gaan, hetgeen geen succes is. ‘Mevrouw Hill keek hem recht aan, wat de indruk wekte dat ze hem de rug toekeerde.’ Mevrouw Hill waarschuwt Stone om zich te beheersen, maar dat neemt niet weg dat Lizzy met hem vrijt. Daarnaast heeft ze ook seks met de jonge zwarte basketballer Huddie. Die maakt haar zwanger. Het komt tot een miskraam in de woning van mevrouw Hill die verkondigt dat ze Huddie zeven jaar niet zal zien.
In deel 2 wordt Huddie door zijn vader Gus, een kruidenier, bij een oom in Alabama gebracht. Zijn brieven aan Lizzy worden door de oom verscheurd. Lizzy is inmiddels weer terug op school en plaagt Max die ziek is van de liefde. Tijdens de uitvaart van mevrouw Hill denkt Lizzy iets wat duidelijk iets over haar gemoedstoestand zegt:
‘Mevrouw Hill was niet meer dan een aanleiding voor een plechtigheid, en de plechtigheid van deze hele wereld die niet die van Elizabeth was en niet voor haar openstond, de wel zeer voor de hand liggende waarheid dat deze plek niet haar thuis was, evenmin als het huis van haar moeder haar thuis was, dat haar enige thuis het krukje van mevrouw Hill en het smalle bed van Huddie waren geweest, deed Elizabeth ineenkrimpen en bracht haar aan het huilen, tot een van de dames naast haar haar vriendelijk en nieuwsgierig een kanten zakdoekje overhandigde, dat Elizabeth probeerde te gebruiken zonder het vies te maken of er haar neus in te snuiten.’
Als troost en dank krijgt Lizzy de zilveren lepeltjes van de dochter van mevrouw Hill. In plaats van in te gaan op de uitnodiging van Max om, voordat ze naar de universiteit gaat, de zomer samen door te brengen gaat ze samen met haar enige vriendin Rachel, die ook een beetje vreemd is, op reis.
Zo kan ik doorgaan, met deze prachtige opeenvolging van gebeurtenissen, gevat in mooie beelden, zoals Max Stone die zijn vrouw, op haar verzoek, begraaft op het strand terwijl ze praten over het dodelijk ongeluk van hun oudste zoon.
Over het karakter van Lizzy dit veelzeggende citaat: ‘Elizabeth zou voor Rachel een hele nacht hebben gereden, een nier voor haar hebben afgestaan, haar ontvoerders hebben doodgeschoten en haar door een bevalling hebben geloodst, maar ze had Rachel maar tweemaal gebeld sinds deze drie jaar geleden uit Kenia was teruggekeerd; Rachel had geen tijd voor een trouweloze vriendin en Elizabeth kon gewoon niet beter.’
Ook sterk is de volgende zinsnede aan het einde: ‘Ik wilde veiligheid en rust en boeken en dat heb ik nu allemaal, maar het voelt nu niet zozeer aan als eenvoud of zelfs als de succesvolle exploitatie van extreem schaarse bronnen, als wel als een reizende voorstelling van de Druiven der gramschap.’
Amy Bloom schrijft intelligent, ontroerend en aangrijpend proza met veel vaart. Hoewel de zinnen soms, zoals in het citaat over de uitvaart van mevrouw Hill, ingewikkeld en lang zijn, zijn de overgangen tussen tekst en dialoog flitsend. Typerend voor haar boek zijn de evocerende titels van de hoofdstukken. Ditzelfde geldt voor haar onlangs verschenen verhalenbundel Waar de God van liefde is. Een zeer overtuigende roman over hoe liefde zich kan manifesteren.