Als je De schone slaper van Allard Schröder leest, kun je niet om de beroemde vertelling heen van Selene en Endymion uit de Griekse mythologie. De maangodin Selene wordt, tijdens haar rit langs het hemelgewelf verliefd op de jonge, slapende herder en drukt hem steeds een kuise zoen op de lippen.
Schröder verpakt het niet, hij legt het er dik bovenop. De hoofdpersoon van zijn roman heet Sélène, ze raakt in de ban van een jongen die Endy heet en ze belandt tijdens een verdwaalde tocht in een museum voor een schilderij waarop het verhaal van de maangodin en de herdersjongen staat afgebeeld. Nadrukkelijke verwijzingen als deze willen de lezer nog wel eens onzeker maken: ziet hij andere verwijzingen over het hoofd? Zijn ze belangrijk voor wat de schrijver hem of haar wil zeggen? Soms is het gevolg dat je overal wat achter gaat zoeken, dat je het bedrijf waarin de hoofdpersoon tot de allerhoogste functie opklimt, dat continu als het Concern wordt aangeduid, als de Olympus gaat beschouwen.
Het kan afleiden, zo’n leeshouding. Benader een roman sec als een ingewikkeld cryptogram en het gevaar is groot dat je voorbijgaat aan de esthetische ervaring. Dat zou zonde zijn bij De schone slaper, want Schröder heeft zijn bekende gepolijste stijl toegepast en het resultaat is een duister, maar wonderschoon sprookje.
De hoofdpersoon heeft een gemankeerde jeugd gehad – al te strenge, elitaire ouders en afgeschermd van ‘gewone’ kinderen – en dat heeft haar keihard gemaakt, onverschillig voor het geluk of het welzijn van anderen. Dat is een gunstige voorwaarde voor wie de top wil bereiken. Met een voortdurende minachting voor al haar kruiperige collega’s en ondergeschikten, schiet ze al manipulerend en bevelen gevend naar de top van het financieel concern.
Daar is het eenzaam. Het lijkt Sélène, die weet dat ze door haar ondergeschikten ‘de haai’ wordt genoemd, niet te deren. Er komen pas scheurtjes in haar pantser als ze twee personen ontmoet. De eerste is een mysterieuze vrouw, Justine, met wie ze ’s nachts de bloemetjes buitenzet, die nog meer dan Sélène lak lijkt te hebben aan de ander. Typerend is de scène waarin Sélène met Justine kennismaakt: in een parkeergarage kleineert Justine een man tijdens een sadomasochistische seksscène. De nachtelijke avonturen van het duo nemen mythische proporties aan – inbreken wordt de gewoonste zaak van de wereld – en op een gegeven moment verzucht Sélène dat Justine misschien een voortbrengsel van haar fantasie is geweest.
De ander die Sélène’s stoïcijnse levenshouding aan het wankelen brengt, is haar jongere neef, Endy. Die komt studeren in haar stad en met tegenzin laat ze toe dat hij tijdelijk bij haar woont. Sélène, een knappe verschijning van middelbare leeftijd die veel bewonderaars heeft maar zich met niemand inlaat, voelt zich aangetrokken tot de jongen en begint een hachelijk spel.
De apotheose, met een overhaaste vlucht uit haar woning, is slechts ten dele het gevolg van haar geworstel met Endy’s aantrekkingskracht. Haar huishoudster en haar criminele zoon spelen een wat onwaarachtige, maar allesbepalende rol. Uiteindelijk voelt Sélène zich zelfs in Florida, waar ze zich onder een andere naam verbergt, niet op haar gemak. Er is een diepe, mysterieuze angst in haar, een duistere draaikolk, zo noemt Schröder dat in één van zijn magistrale zinnen: ‘Nooit mocht ik in zijn maalstroom terechtkomen, bang als ik was dat hij me zou meezuigen naar een plek waartegen ook een ijzeren zelfbeheersing als de mijne niet bestand was – daar in het kolkend zwart van dat oog zou dan dat andere wakker worden, dat hatelijke, dat weerzinwekkende dat ergens in mij sliep.’