Alessandro Baricco  – De jonge bruid

‘een ongrijpbare pracht ‘ 

Recensie door Evert Woutersen

De Familie telt vijf personen, de Vader, de Moeder, de Dochter, de Oom en de Zoon. De laatste verblijft al een tijdje in het buitenland. Ze wonen in een huis met een stenen trap, zeven luiken en vijf deuren. Modesto dient het huis al negenenvijftig jaar. Iedere ochtend wekt hij ‘van oudsher’ de leden van de Familie. Aan het licht van de dageraad ziet hij wat voor dag het zal worden. Als een priester verkondigt hij het begin van de dag: ’Goedemorgen. Versluierde zon, lichte bries.’ Of: ‘Goedemorgen, drukkende hitte en hinderlijke vochtigheid.’ De gezinsleden ontbijten zeer uitgebreid, al dan niet in het gezelschap van talloze bezoekers.

‘Uiteindelijk trekken ze zich tegen drie uur ’s middags terug naar hun kamers en een half uur later komen ze daar stralend en fris uit tevoorschijn. […] De centrale uren van de middag besteden we aan zaken.’ Het avondeten is de inleiding voor de nacht. ‘Zonder afscheid te nemen gaan we vervolgens naar het onbekende van de slaap, dat ieder op zijn eigen wijze bezweert. Al honderddertien jaar lang is namelijk iedereen ’s nachts gestorven in onze familie.’

Op een dag staat er een jong meisje met een koffer voor de deur: ‘Zij werd niet verwacht op deze dag, of misschien ook wel, maar dan waren ze het vergeten. Ik ben de Jonge Bruid, zei ik.’

De Zoon en de Jonge Bruid hebben elkaar leren kennen, toen zij vijftien en hij achttien was. De wederzijdse families hebben afgesproken dat zij zullen trouwen ‘zodra haar achttiende jaar voltooid was’. Alleen, de Zoon is nu in Engeland: `Het was irritant te moeten toegeven dat de Zoon feitelijk gezien niet aanwezig was.’

De Familie stuurt de Zoon een telegram: ‘Jonge Bruid teruggekeerd. Opschieten.’ Wachtend op zijn terugkeer slaapt zij zo lang bij de Dochter. De Zoon ‘begint met arriveren’ – er komen allerlei spullen aan uit Engeland, een ‘Deense pianola, in onderdelen’, de volgende dag ‘twee rammen van het ras Fordshire uit Wales’. De Jonge Bruid vraagt zich af of hij nu wel of niet komt. Volgens de Dochter arriveert ‘hij elke dag een beetje, over een maandje zal hij klaar zijn met arriveren.’

De Jonge Bruid leert alle huisgenoten en hun geschiedenis kennen. Modesto met zijn betekenisvolle kuchjes, de Dochter met haar handicap, de Moeder met haar ‘syllogismen’. Als de Familie op hun jaarlijkse vakantie gaat, blijft de Jonge Bruid alleen achter in het huis om op de Zoon te wachten. De Oom die de hele tijd slaapt, komt eerder terug van vakantie: ‘Hij kon zich al slapend scheren, en niet zelden had men hem zien slapen terwijl hij pianospeelde, al kwamen de staccato noten wel met een lichte vertraging. Er waren zelfs mensen die beweerden dat ze hem diep in slaap hadden zien tennissen: kennelijk ontwaakte hij alleen wanneer er van speelhelft werd gewisseld.’

Bij al deze ontmoetingen verschuift het vertelperspectief van de derde persoon naar de eerste persoon. Meestal is de ik-figuur De Jonge Bruid, soms ook de schrijver van het boek. Hij licht zijn verteltechniek toe. Hij meldt dat hij ‘om redenen die [hem] op dat moment geraffineerd technisch voorkomen’ van vertelstem verandert, met als resultaat dat hij ‘het leven voor de lezer compliceert.’ Van ‘sommige paginaatjes’ verwacht hij dat die op de redacteur ‘als volkomen nutteloos en helaas weinig functioneel voor het verloop van het verhaal’ zullen overkomen: ‘Met gepaste hoffelijkheid zal hij me aanraden ze te schrappen. Ik weet nu al dat ik dat niet zal doen […]’.

Het is een knap spel met de lezer. De schrijver laat zijn boek over De Jonge Bruid aan zijn minnares L. lezen: ‘Ze zei intelligente dingen over wat ik schreef, terwijl we ons terugtrokken in hotelkamers om elkaar lief te hebben.’ Zij vindt dat hij wel erg veel over seks schrijft: ‘[…] al die seks […] hier is het een obsessie.’ Als ze bij hem weggaat, zegt ze: ‘Jij verandert ook nooit, he?’. De schrijver vraagt zich af wat het verhaal van een familie die tot drie uur ’s middags zit te ontbijten, of van een oom die de hele tijd slaapt, in godsnaam te maken kan hebben met ‘de plotselinge verbrokkeling die bezig is mij van de aardbodem weg te vagen.’ Hij besluit op reis te gaan naar het Zuiden. Daar verliest de schrijver zijn laptop met zijn boek erop. Maar hij heeft het hele verhaal nog in zijn hoofd. Het is een ‘gelaagde optelsom van alle zinnen’ die eerst zijn bedacht, daarna opgeschreven en vervolgens herinnerd. ‘Objectief gezien was ik niet alleen mijn boek niet kwijtgeraakt, maar in zekere zin had ik het juist in al zijn volheid teruggevonden, nu het onstoffelijk was geworden en zich had teruggetrokken in het winterverblijf van mijn geest. Ik kon het op elk gewenst moment naar de oppervlakte halen […] en dan kwam het tevoorschijn met een ongrijpbare pracht tegenover welke de nette orde van een gedrukte pagina blijk gaf van de starheid van een grafsteen.’

Het boek bevat meer mooie vergelijkingen, o.a. over de schoonheid van de vrouw. De Dochter heeft de schoonheid van de Moeder, en bovendien nog ‘het gulden patina van de fortuinlijke leeftijd’. Dit beeld komt indirect terug in een langere beschrijving. De schrijver observeert zijn minnares terwijl zij zijn manuscript leest: ‘Al die tijd zat ik naar haar te kijken terwijl ik zocht naar een naam voor dat dunne laagje dat achterblijft op de vrouwen die we hebben liefgehad wanneer de tijd is verstreken, terwijl we nooit echt uit elkaar zijn gegaan, of elkaar gehaat hebben, of ruzie hebben gehad […]’. Die naam ontglipt hem al jaren: ‘Telkens als ik hem bijna te pakken heb kruipt hij in een onzichtbare spleet in de muur.’ Een soortgelijk beeld komt terug: ‘We zaten verstopt in een plooi van de schepping.’ Gebeurtenissen worden opgetekend in ‘het grootboek van het leven.’ Een combinatie van de twee beelden is een herinnering van De Jonge Bruid aan een vreemde nacht, ‘die door de scheur van de wereld was gekropen, onvindbaar in het grootboek van de levenden […]’. Fraai ook is de beschrijving van een herinnering aan een nacht in het bos: ‘De rest van de nacht lijkt me nu, als ik hem in mijn herinnering laat opkomen, een meer zonder begin of einde, waarin elke weerschijn nog altijd ligt te glinsteren, maar elke oever verloren is, en de bries onleesbaar.’

Mooie beelden en herinneringen. Maar het belangrijkste motief van het boek is het wachten op de Zoon. De vraag of hij een Godot is of niet wordt pas op de laatste bladzijde van dit prachtige boek met een onvergetelijke slotzin beantwoord.

Alessandro Baricco (1958) is een succesvolle hedendaagse Italiaans auteur. Zijn werk is meermaals bekroond met internationale prijzen. Oceano mare (vertaald: Oceaan van een zee, 1995) won de Premio Viareggio in 1993. Voor Châteaux de la colère (de Franse vertaling van Castelli di rabbia, 1991), in het Nederlands vertaald als Land van glas (1996), ontving hij in 1995 de Prix Médicis étranger. Zijde (1997) werd in 1998 uitgeroepen tot Booksellers International Book of the Year.

De jonge bruid
Alessandro Baricco 
Vertaling door: Manon Smits
Oorspronkelijke titel: La Sposa giovane
Verschenen bij: De Bezige Bij
ISBN: 9789023494256
224 pagina's
Prijs: € 18,90

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Evert Woutersen:

Recent

30 september 2023

Als je stem je wapen is

Over 'The hate you give' van Angie Thomas
28 september 2023

Een uitdaging

Over 'Eenling zijn. Een filosofische uitdaging' van Rüdiger Safranski
26 september 2023

Facsinerende zoektocht van jonge vrouw

Over 'Het kunstzijden meisje' van Irmgard Keun
25 september 2023

‘Liegen is de laatste brug naar redding zonder hoop'

Over 'Ten oosten van de Middellandse Zee ' van Abdelrahman Munif
23 september 2023

333 gebruiksaanwijzingen bij jezelf

Over 'Heel de wereld wordt wakker' van Jaap Robben

Verwant