In verschillende interviews die Hella Haasse (1918-2011) op latere leeftijd gaf, zei ze dat ze geen biografie wilde. Het feit dat ze desondanks haar agenda’s bewaarde omdat ‘zulke bronnen voor iemand anders ook van waarde zouden kunnen zijn’, toont al aan dat ze in deze wens niet heel standvastig was. Daarnaast was er het ‘zwarte schrift’, waarin ze haar meest persoonlijke gedachten en herinneringen bewaarde. Naarmate het einde naderde werd het dan ook steeds duidelijker dat die biografie er na haar dood zeker zou komen. Dat Aleid Truijens voor deze dankbare taak werd benaderd was een logische keuze gezien haar grote staat van dienst in de bestudering van en het schrijven over het oeuvre van Hella Haasse.
Familie
Natuurlijk begint Truijens met de geboorte van Haasse in wat toen nog Nederlands Indië heette. Haar jeugd aldaar zou haar hele schrijversleven als een rode draad door haar werk blijven lopen – met Oeroeg (1948) en Heren van de Thee (1993) als de grote publiekslievelingen. In 1925 kreeg haar moeder tbc. Ze moest naar een kuuroord en Hella werd naar haar grootouders van moederskant gestuurd in Baarn. In 1928 keerde ze terug naar Indië. Afgezien van een half jaar met het hele gezin in Nederland (1935) waren de jaren daarna een gelukkige tijd voor haar, tot haar ouders haar in 1938 opnieuw naar Nederland stuurden om te studeren. Mede door de oorlog zou ze haar ouders acht jaar niet meer zien. De band met haar ouders bestond uitsluitend uit intellectuele intimiteit. Voor haar emotie zocht ze toevlucht in haar fantasie. ‘Ik heb de fantasie altijd nodig gehad om te kunnen leven’, zo zei ze in een interview. Voor Hella Haasse was de schrijver per definitie een waarnemer, geen deelnemer. Het werd haar tweede natuur om zich als buitenstaander op te stellen.
Met haar vader was de relatie ook afstandelijk. Die afstand tot de ouders zou haar parten blijven spelen, en later zou dit patroon zich herhalen in haar band met haar dochters. Het opvallende is dat haar kinderen wél een goede band hadden met hun grootouders, net zoals Hella later een hechte band zou ontwikkelen met haar kleindochters. Haar broer Wim vertrok al op jonge leeftijd naar Australië. Een poging zich met zijn Australische vrouw in Nederland te vestigen liep op een mislukking uit omdat zijn vrouw hier niet kon aarden. De spaarzame bezoeken van Hella en echtgenoot Jan aan Australië worden gekenmerkt door afstandelijkheid; aan warme band zou het nooit worden.
Huwelijk
In 1939 ontmoette Hella Jan van Lelyveld. Ze werd verliefd, maar ondanks haar eigen woorden die het tegendeel beweerden, zou het huwelijk altijd problematisch blijven. Hella en Jan trouwden in 1944 en in datzelfde jaar werd dochter Chrisje geboren. April 1947 overleed Chrisje aan difterie. Hella zou haar hele leven schuldgevoelens houden; ze verweet zichzelf dat zij en Jan te laat hulp in het ziekenhuis hadden gezocht. Dit schuldgevoel speelde zeker ook een rol in haar latere verstandhouding met dochters Ellen en Marijn. Het is tevens een van de redenen dat het huwelijk tussen Hella en Jan stand hield want zij droegen samen dit verdriet.
Er was geen intimiteit in het huwelijk, waardoor Hella verbitterd raakte. Compensatie zocht ze in het schrijven. Dochter Ellen van Lelyveld zei daarover: ‘Ik denk wel eens: mijn moeder had dat drama nodig. Ze had sterk de behoefte om slachtoffer te zijn, en dan een slachtoffer dat haar ellende met opgeheven hoofd droeg.’ Aleid Truijens: ‘Pas toen ze volwassen waren, doorzagen ze het patroon: een mengeling van superioriteit en zichzelf vernederen was een belangrijke karaktertrek van hun moeder. Naarmate Hella meer de smekende rol op zich nam werd hun vader afstandelijker, wat weer reden tot klachten gaf. Zo nam de kilte tussen hen toe.’ Echtgenoot en dochters hadden er moeite mee zichzelf te herkennen in de verhalen van Hella, ook al begrepen ze heel goed dat Hella soms eigenschappen van hen leende omdat ze pasten in het verhaal. Voor vrijwel al haar werk haalde Hella Haasse inspiratie uit haar eigen leven. ‘Wat ik ook schreef, het ging over mezelf’, zo zei ze ooit.
De Grote Vier
Een biografie van Hella Haasse ontkomt niet aan de clichés die we door de jaren heen zo vaak gehoord hebben. Als vrouwelijke auteur zou zij niet de waardering hebben gekregen die haar mannelijke collega’s ten deel vielen, er hing altijd een zweem van braafheid om haar heen. ‘Wat moet ik in godsnaam doen om van dat imago af te komen? […] Iemand die mij maar een beetje kent, zal nooit en te nimmer zeggen dat ik braaf ben’. Tegelijkertijd werd ze ‘De Grande Dame van de Nederlandse Literatuur’ genoemd en werd ze niet zelden tot ‘De Grote Vier’ gerekend. Toch voelde Hella Haase zich altijd de mindere van de grote drie, Reve, Hermans en Mulisch. Toen haar in 1983 de P.C. Hooftprijs werd toegekend, nam zij deze dankbaar in ontvangst, maar ergens wrong toch ook de late toekenning.
Haasse had grote waardering voor Hermans, Wolkers en Reve. Met Hermans ontstond er zelfs een vriendschap, al werd tijdens hun gezamenlijke etentjes vrijwel nooit over hun werk gesproken. Voor Reve had ze een zwak, al vond ze hem ‘een beetje getikt’. De vriendschap met Yvonne Keuls liep regelmatig deuken op, niet in het minst omdat het nogal eens botste als ze aan een gezamenlijk project werkten. Alleen met Harry Mulisch boterde het totaal niet. De laatste decennia woonden Hella en Jan in Byzantium, aan het begin van het Vondelpark. Mulisch woonde letterlijk aan de overkant. Als Annie Kroon, een van haar twee vaste Franse vertalers, op bezoek was, meden ze voor hun gezamenlijke lunches liever Hotel Americain omdat ze bang was Mulisch daar te treffen. En elk jaar dronken ze samen een glas van haar favoriete wijn Morgon om te vieren dat Mulisch opnieuw de Nobelprijs níet had gewonnen.
Tegelijkertijd overvleugelde ze haar mannelijke collega’s in haar tweede thuisland Frankrijk, waar ze jaren woonde met Jan. Mede dankzij haar heldere, zeer vertaalbare stijl waren de Franse vertalingen van Haasse’s werk zeer succesvol. Het leverde haar zelfs een plaats op in het programma Bouillon de Culture van Bernard Pivot. Opvallend is het verhaal achter de Amerikaanse vertaling van haar vroege roman Het woud der verwachting. Ene Lewis Kaplan raakte in 1949 geïntrigeerd door het onderwerp en leerde speciaal hiervoor Nederlands. Hij maakte een vertaling die na zijn dood in 1957 jaren in de kast bleef liggen, tot zijn zoon het weer oppikte in de jaren tachtig. Met behulp van professionele vertalers verscheen er in 1989 een vertaling die naast lovende recensies een oplage haalde van 50.000 exemplaren.
Monumentaal en invoelbaar
Misschien wel de gootste verdienste die Aleid Truijens met dit monnikenwerk – het schrijven van deze biografie nam acht jaar in beslag – heeft geleverd is de wijze waarop je als lezer zoveel zaken vooral aanvoelt, hetzij voor, hetzij nadat deze zijn benoemd. Het moeizame huwelijk met Jan, diens autisme, tegelijkerijd de wederzijdse waardering voor de persoon, vooral gebaseerd op hun intellectuele band, de moeizame relatie met haar ouders en haar dochters, het gemak in de verstandhouding met haar kleindochters. En vooral, dat er zoveel meer schuilt achter die op het oog inderdaad misschien wat brave dame. Je kunt het als biograaf natuurlijk vertellen, maar het werkt zoveel beter als de lezer het ook werkelijk voelt.
Aleid Truijens is zeer zorgvuldig te werk gegaan in het leveren van de context bij de vele romans van Hella Haasse, waarbij het knappe is dat het werk zelf centraal blijft staan en nooit ondergesneeuwd raakt door al die informatie. Het is en blijft altijd ‘in dienst van’, en daarmee heeft ze een zeer waardevolle biografie van deze ‘grande dame’ van de Nederlandse literatuur geschreven.