Op een dag onderging Albert Willem van Renterghem (1845-1939), zoals hij in zijn Autobiografie schreef, ‘de gedaantewisseling van zeeofficier tot plattelandsdokter’. De marine had hij vaarwel gezegd en een baan als arts in Heinkenszand (Zeeland) aangenomen. Hij was jong, als arts, als echtgenoot van Hélène en als vader van hun drie maanden oude dochtertje Antoinetje.
Rinus Spruit vond deze autobiografie in het archief van de Gemeente Goes en stelde het samen tot dit boek. Van Spruit zelf verschenen eerder drie romans, alle drie in Zeeland gesitueerd, maar dat niet alleen: in allemaal valt ook, net als in dit boek, de nadruk op wat Van Renterghem noemt ‘kleine burgers, boeren en boerenarbeiders’, met, zoals hij het omschrijft, alle soms ‘kleinzielige gedoe’ van dien. Alle kleine luiden worden sprekend opgevoerd en spreken dialect.
Vooruitstrevend
Van Renterghem weet de armoedige omstandigheden van Heinkenszand, zo’n tien kilometer van Goes, raak te treffen: ‘Toen ik de uit één kamer bestaande stulp’ van een vrouw ‘die van de gemeente vrije woning genoot’ binnentrad, ‘zagen mijn ogen een kale stenen vloer, naakte, wit gekalkte muren, een vierkante, groen geschilderde tafel en een open bedstee zonder gordijnen waarin een strozak met een zogenaamde paardendeken lag. Verder een open schouw waarin aan een ijzeren ketting een aardappelketel hing van hetzelfde metaal. Een enkele stoel met een doorgesleten biezenmattenzitting voltooide de aankleding van het vertrek’. De vrouw heeft een niet passende baarmoederring (pessarium), die wordt vervangen. De beschrijving hiervan komt modern over. Het boek zou echter aan informatiewaarde hebben gewonnen, als in een voetnoot was aangegeven sinds wanneer een dergelijke behandeling wordt toegepast, zoals ten aanzien van bijvoorbeeld medische termen wel voetnoten zijn toegevoegd.
Dat Van Renterghem best wel eens vooruitstrevend genoemd zou kunnen worden, blijkt uit het feit dat hij over zijn behandelwijze publiceerde in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en een ziekenfonds voor minvermogenden oprichtte, wat op het platteland toen onbekend was.
Hypnose en suggestietherapie
Na enige tijd nam hij, in 1881, de praktijk van zijn vader in Goes over. Dat ging niet helemaal van harte, want hij had oud willen worden in Heinkenszand, ‘maar de mens wikt en God beschikt’ en Albert Willems ouder wordende moeder ontving graag zijn medische zorg.
In Goes vindt Van Renterghem tijd om zich in de hem tot nu toe onbekende wereld van de psychiatrie te verdiepen. Hij kwam op het spoor van de hypnose, suggestie en aanverwante behandelingen. Hij reisde naar Nancy om dr. Liébeault te ontmoeten en enkele van diens sessies bij te wonen. Dit zette zijn hele kijk op geneeskunde op zijn kop: ‘Ik had een beter inzicht verworven in de pathologie van de geest’. Zijn collega-artsen in Goes probeerden hem belachelijk te maken en de apothekers vonden het ‘al te zot’ dat hij nauwelijks medicijnen meer voorschreef. Een uitzondering was dr. Du Pree, die vol lof over diverse genezingen sprak, waaronder die van zijn vrouw. Deze verschillende opvattingen over hypnose spelen nog steeds, getuige de reacties op de herinneringen aan incest die bij de schrijfster Griet Op de Beeck al dan niet door hypnose boven kwamen.
Van Renterghem kreeg het zo druk, dat hij publieke seances voor suggestietherapie bij hem aan huis organiseerde. ‘Onder hen waren ook enkele snurkers’, vermeldt de dokter droog. De beschrijving van de door het inmiddels hele huis slapende patiënten is vermakelijk, net zoals de beschrijving van de eerste vliegtocht die hij met zijn vrouw in 1921 naar Parijs maakte kostelijk is.
Frederik van Eeden
De genezingen trokken de aandacht van de toen zevenentwintigjarige Frederik van Eeden, die op dat moment arts in Bussum was en al De kleine Johannes op zijn naam had staan. Van Eeden stelde zijn collega voor, samen een kliniek voor therapeutische hypnotisme in Amsterdam op te zetten. De praktijk liep als een trein en Van Renterghem liet zijn vrouw en kinderen over komen, terwijl ook zijn inmiddels weduwnaar geworden vader besloot naar Amsterdam te verhuizen.
Interessant is wat Van Renterghem over Frederik van Eeden schrijft. Terwijl zijn eigen patiëntenkring aanzienlijk groeide, bleef die van Van Eeden achter. ‘Hij was niet meer met hart en ziel bij de zaak, gaf meer aandacht aan zijn literaire werk en aan zijn vooruitstrevende denkbeelden op maatschappelijk gebied’. Voorts meldt de auteur in zijn autobiografie, dat zij weinig met elkaar gemeen hadden. In 1893 scheidden hun wegen.
Duiden van Jung en Freud
In 1906 werd A. van der Chijs als assistent benoemd aan de kliniek die inmiddels aan de Van Breestraat 1 was gehuisvest, een nieuw huis in de al even nieuwe Concertgebouwbuurt. Dit gaf Van Renterghem de vrije hand om een congres voor psychoanalyse in Weimar te bezoeken, waar hij Jung en Freud ontmoette. Hij besluit zich in het werk van Freud te verdiepen en zich in Zürich door Jung te laten analyseren. De brieven die hij gedurende die periode aan Van der Chijs schreef, zijn gedeeltelijk in deze uitgave opgenomen. Ook een dergelijke genrewisseling doet modern aan, hetgeen helemaal bij de auteur past.
Van Renterghem is meteen al in staat het verschil tussen de psychoanalyse van Jung en Freud te duiden: Freud beziet in tegenstelling tot Jung het begrip ‘libio’ uitsluitend in seksuele zin. De brochure die Van Renterghem in 1913 schreef onder de titel Freud en zijn school is nog steeds antiquarisch te verkrijgen. Een jaar later zou hij in Wenen Freud bezoeken. De herinneringen daaraan werden overschaduwd door de dreiging van de Eerste Wereldoorlog.
Niet dat Van Renterghem meteen alles naar waarde wist te schatten; Van der Chijs’ bezoek aan Van Gogh, die hij behandelde, wordt alleen vermeld, terwijl wij daar als lezers best meer over hadden willen weten. Bijvoorbeeld op de manier waarop de auteur zijn eigen kortstondige depressie overdenkt en analyseert en uiteindelijk oplost, hoewel we dit waarschijnlijk moeten relativeren, net als de vele succesverhalen van genezingen. Op advies van zoon Charles besluit Van Renterghem na allerlei problemen tot dissociatie met Van der Chijs. Hij zet de praktijk alleen voort en sluit zijn autobiografie op 9 juni 1927.
Een autobiografie die een interessant, soms ook geestig beeld geeft van de sociale en medische situatie in die tijd. Niet alleen mensen die daarin zijn geïnteresseerd zullen deze door Rinus Spruit bezorgde keuze met veel interesse lezen, de vele anekdotes zijn überhaupt leuk. Het boek leest, zoals Spruit in het nawoord en de verantwoording terecht schrijft, ‘als een roman en geeft boeiende informatie (…), vaak ontroerend en humoristisch’.