Heeft een roman echt een plot nodig? Geen onlogische vraag na de lezing van De zwarte heer Bazetub van Albert Vigoleis Thelen (1903-1989). Als een boek is uitgelezen, is het een normaal reflex om je ogen even te laten rusten op de barst in het plafond, de indrukken nog even te laten nawerken en je af te vragen waar het nu eigenlijk over ging. In het geval van de kloeke roman De zwarte heer Bazetub, die je met zijn ruim 650 bladzijden wel even zoet houdt, is zo’n vraag echter niet gemakkelijk te beantwoorden, want zoals vertaler Wil Boesten in zijn voorwoord schrijft, ‘gebeurt’ er in de conventionele zin van het woord niets in dit boek. Nou ja, niets is veel gezegd. Er is wel een minimale verhaallijn of raamvertelling: het alter ego van de schrijver van deze roman, ene Vigoleis, een Duitse auteur en tolk die in Amsterdam woont, krijgt de opdracht om de zwarte heer Bazetub, een Braziliaanse professor die in het naoorlogse Den Haag een toespraak moet houden, te begeleiden als tolk en privésecretaris tijdens zijn verblijf in Nederland.
Maar zoals gezegd doet die minimale plot er niet echt toe. Zo zijn er trouwens nog wel meer voorbeelden uit de wereldliteratuur: Ulysses, het magnum opus van James Joyce, gaat strikt genomen ook maar over een man die een wandeling maakt door Dublin. Thelen doet geen enkele poging om een netjes afgelijnd verhaal te vertellen waarin hij de lezer van beginpunt a naar eindpunt b leidt. In plaats daarvan verkent hij het hele boek lang liever kronkelende zijwegen en duistere steegjes dan de snelweg die in plotgedreven proza trouw wordt gevolgd. Het schiet niet echt op, maar je ziet nog eens wat.
Thelen creëert een zuiver absurde wereld, een volledig van de pot gerukt universum waarin de lezer een spervuur van grappen en grollen ondergaat, je ware literaire Monty Python als het ware. Door de humor blijft deze op zich eigenlijk veeleisende roman met een zeer rijke, maar niet altijd eenvoudige taal best verteerbaar. Bespiegelingen over internationaal recht (‘Steelt daarentegen een Fransman in een Chinees restaurant van een Duitser een paraplu die hij versjachert aan een Turk, en die zoon van een hond slaat die paraplu tijdens een ruzie aan boord van een Argentijns vrachtschip stuk op de kop van een Griek, en dié zaak moet voorkomen, dan valt dat onder de bevoegdheid van mijn Braziliaanse professor’) gaan bijvoorbeeld naadloos over in historische trivia of rake observaties over de volksaard der Nederlanders, die meermaals in de mangel worden genomen:
‘Nederlanders hebben namelijk bijna geen, of laat ik het maar rechtuit zeggen, helemaal geen tafelmanieren, iets waarop ze nog trots zijn ook; even trots als op hun welgemanierde koningin en hun nieuwe haring, die overigens, net als het eerste kievitsei, altijd naar deze koningin gaat.’
Het is lastig om dit boek uit 1956 in een bepaalde literaire stroming onder te brengen, maar misschien zou je het als ‘absurd realisme’ kunnen beschouwen. De zwarte heer Bazetub is namelijk een roman met een schijnbaar realistische setting waar niet zomaar enkele bovennatuurlijke elementen in doordringen (zoals bij het magisch realisme), maar die een lofzang is op ‘de helderheid van het absurde, door de waarheid van de fantasie en door de hogere werkelijkheid van het niet-bestaande’, zoals in het voorwoord staat.
Thelen heeft iets van een onvermoeibaar causerende kroegtijger die een hele nacht lang alle toehoorders in het café kan amuseren met uit de losse pols opgediepte anekdotes, sterke verhalen en elegant verwoorde onzin, al slaagt hij er net zo goed in om tussendoor soms quasi achteloos een diepzinnige passage uit zijn mouw te schudden waar je toch even over moet nadenken voordat je verder kunt:
‘Alle grote bewegingen die de mensheid heeft voorgebracht zijn terug te voeren op een blik in het niets, alle grote oorlogen op het aanschouwen van de overvloed.’
De zwarte heer Bazetub is dan ook geen kaal, uitgebeend domineesproza van het soort dat stilaan de norm lijkt te worden, maar het literaire equivalent van een decadent, ouderwets zevengangenmenu dat afsluit met cognac, koffie en een dikke sigaar.
Overigens bereikte ons nog maar enkele dagen geleden het heuglijke nieuws dat Wil Boesten met deze vertaling is genomineerd voor de Filter Vertaalprijs 2019, met nog vijf andere uitstekende kandidaten. De winnaar wordt op 23 april bekendgemaakt, maar Boesten, die het de Nederlandse lezer naar eigen zeggen niet makkelijker wilde maken dan de Duitse het had en blijkens het volgende fragment de lexicale en syntactische complexiteit van het origineel heeft gerespecteerd, zou ongetwijfeld een verdiende winnaar zijn:
‘Op een schaal als door een keukenkunstenaarshand naar een beroemd voorbeeld opgemaakt als een stilleven, deed het gerecht Nederland, waaraan we de naam van deze vorm van schilderkunst in de eerste plaats te danken hebben, alle eer aan, en niet minder het Hotel der Nederlanden, waar de persillier– in goed Duits de opperselderijkruidenier – na de sausmeester de best betaalde man in de onderneming was. In woorden uit vele talen – dagelijks kwamen er meer bij, de grote Europese idiomen kende hij allemaal – prees meneer Bazetub het degelijke tuberosum-tafereel dat de bediende hem eerst van alle kanten liet zien, als een soort mannequin (ook zo’n woord dat onze beschaving aan de Nederlandse taal heeft te danken) voor de onooglijke kluitvrucht.’