De buitenissige auteur Albert Cossery groeide op in Cairo en emigreerde later naar Parijs, waar hij het grootste deel van zijn leven in een hotel woonde. In Cosserys werk zijn de armen gelukkig en is het tragische lachwekkend. Dat geldt ook voor de roman De trotse bedelaars.
Zeven Franstalige romans en een verhalenbundel schreef Albert Cossery (1913-2008), die zichzelf als een Egyptische schrijver beschouwde. Hij dacht in het Arabisch en situeerde zijn vertellingen vaak in een stad als Cairo. De trotse bedelaars verscheen oorspronkelijk in 1955 en werd nu vertaald door Rosalie Siblesz. Daarmee is het al de derde titel van Cossery die de afgelopen jaren in Nederland uitkwam. Eerder werk (zoals Grote dieven kleine dieven) kon op veel lof rekenen en het omslag staat dan ook vol ronkende aanbevelingen. Steevast hanteert de schrijver dezelfde insteek: zijn personages illustreren een bepaalde visie op de wereld. Van ‘verhaaltjesbakkers’ moest hij niks hebben.
Over vier mannen en een femicide
In het geval van De trotse bedelaars draait het om vier personages. Gohar, de belangrijkste van de vier, is de onthechte filosoof. Als voormalig universitair docent heeft hij bewust gekozen voor een leven zonder bezittingen en zonder werk. De hasj waar hij verzot op is, krijgt hij gratis van een vriend. Deze vriend heet Yéghen, een ritselaar en oplichter, een opportunist ook. Hij bewondert Gohar en ziet hem als zijn meester. Dan hebben we nog de jonge El Kordi; deze figuur representeert de intellectuele idealist, maar één van het slag waar het blijft bij dromen. Het vierde karakter is Nour El Dine, een afgestompte rechercheur die meer zoekt naar zingeving dan naar de moordenaar uit het verhaal.
Want ja, er is een moord gepleegd, een achteloze femicide uit gelegenheid, op de jonge sekswerker Arnaba. Het gaat in deze roman echter niet om de vraag wie haar vermoord heeft. Cossery beschrijft direct, in hoofdstuk twee van het boek, dat dit Gohar is. Gewetenswroeging heeft Gohar niet. Hij wijdt zelfs nauwelijks een gedachte aan Arnaba. Zijn gebrek aan berouw ziet hij als een teken van morele vooruitgang. De moord was een irrationele opwelling, een zinsbegoocheling, met als drijvende kracht zijn utopische doel: een paradijselijk leven vol hasj in de cannabisvelden van Syrië. Maar hij weet al tijdens de daad dat dit doel buiten bereik ligt, want de gouden armbanden waar hij het op gemunt heeft zijn vals en gaan zijn reis derhalve niet financieren.
De andere personages beschouwen het lot van de jonge vrouw met evenveel desinteresse. Yéghen heeft de situatie al snel door en probeert zijn vriend alleen maar te beschermen. El Kordi verliest zich in fantasieën over het redden van zijn eigen beschermelinge, een prostituee met tuberculose, die eigenlijk niks van hem moet hebben. En rechercheur Nour El Dine is vooral gespitst op de verfijnde, intellectuele moordenaar die hier aan het werk moet zijn geweest, getuige het gebrek aan een rationeel motief; eindelijk een waardige tegenstander.
Gelukkig de bezitlozen
Rondom dit basale plot laat Albert Cossery (‘De Voltaire van de Nijl’) zijn gedachtegoed de vrije loop. Kortweg komt het erop neer dat een mens gelukkiger is naarmate hij minder bezit en minder wenst te bereiken. De auteur wil laten zien dat armoede waardigheid bevat, terwijl rijkdom afschuwelijk is maar ook lachwekkend. Hij spot met elke vorm van maatschappelijke hiërarchie, steekt de draak met gezag, veracht werk en moet niets hebben van wat als vooruitgang bekend staat. Wanneer hij een personage laat rondlopen in ‘de Europese wijk’, dan is dat een plek om snel uit weg te komen. De achterbuurten waar de overheid zich niet waagt, gelden daarentegen als toonbeeld van het goede leven: ‘Achter de onvervreemdbare armoede en de weigering deel uit te maken van de beschaafde wereld ging een enorme kracht schuil die geen enkele aardse macht ooit zou kunnen bedwingen.’
Cosserys ‘filosofie van de spot’ komt in dit boek weer ongezouten naar voren. Regelmatig lijkt de schrijver het zelfs helemaal over te nemen van de personages, die in feite als zijn spreekbuis optreden. Dit geeft De trotse bedelaars al snel een schematisch karakter. Zodra het punt van de schrijver duidelijk is, kent de leeservaring geen nieuwe impulsen meer. De dialogen en verhaalontwikkeling richten zich louter op het overbrengen van Cosserys levensopvatting. Die cynische en spotzieke filosofie zelf is enerzijds verfrissend en scherp. Maar het heeft tegelijkertijd ook wat onmenselijks, omdat de auteur de oeroude menselijke drang om vooruit te komen enkel met dedain beziet. Voor mededogen of het kleine gebaar is bij hem weinig ruimte. De trotse bedelaars bevat daarnaast helaas minder humor dan Grote dieven kleine dieven, waarin het wemelt van de bijtende grappen. Het dichtst hierbij in de buurt komt nog het portret van de buurman van Gohar. Dat is een beroepsbedelaar zonder armen en benen, die door zijn echtgenote beschuldigd wordt van ontrouw. Een bron van pret voor de onthechte filosoof en ongetwijfeld ook voor de schrijver.
Geest van complexiteit
Albert Cossery heeft een unieke stem. Mooi dat die nu ook in het Nederlands klinkt en gretig wordt opgepikt. Maar die bijzondere stem staat niet garant voor goede literatuur, zo blijkt wel uit De trotse bedelaars. De filosofie van de spot slokt hier alle nuance op. Dit geldt zeker voor de personages, die simpelweg fungeren als stromannen. Bij Cossery zijn de dingen helder, misschien het omgekeerde van wat je als Westerse lezer op voorhand verwacht, maar toch: de zaken zitten eenvoudig in elkaar.
Tegenover de romanopvatting van Cossery, die eigenlijk een maatschappelijk-politiek schrijft, staat de opvatting van bijvoorbeeld Milan Kundera. De geest van de roman is volgens hem de geest van complexiteit. Personages zijn daarbij de peilstokken om te ontdekken wat alleen de roman ontdekken kan.