Wie van Sereen van Ahmet Hamdi Tanpinar in al zijn gelaagdheid wil genieten, doet er misschien goed aan eerst het nawoord van vertaalster Hanneke van der Heijden te lezen. Belangrijk is dat Tanpinar zijn verhaal al schreef in 1948. Hij situeerde het in 1939, toen Europa doortrokken was van de dreiging van de Tweede Wereldoorlog. Bijna 20 jaar eerder was Turkije onder Atatürk een seculiere republiek geworden met als één van de belangrijke pijlers de vervanging van het Arabische alfabet door het Latijnse en een daarmee gepaard gaande oriëntatie op West-Europa. Die vervanging betekende dat het jonge nieuwe Turkije vervreemde van zijn (literaire) wortels. Steeds meer mensen konden het Arabisch immers niet meer lezen. En wat viel er nu in 1939 te verwachten van het Westen dat op instorten stond?
Sereen is doortrokken van die existentiële onzekerheid.
De eerste kennismaking van Nederland met Tanpinar (1901-1962) was er in 2009 toen hier zijn Klokkengelijkzetinstituut verscheen. Die roman was ook al een zoektocht naar de Turkse geschiedenis, maar wie aan die achtergrond geen boodschap had, kon het boek ook ten zeerste genieten als een scherpe satire op het najagen van luchtbellen en de manier waarop mensen luchtkastelen weten te verkopen. In Sereen is er daarentegen geen pagina waarop je aan de verwarring over de Turkse identiteit kunt ontsnappen. Het verhaal van de geliefden Mümtaz en Nuran is in alles vervuld van het wankelen tussen een dierbaar verleden en een onzekere toekomst. Zie bijvoorbeeld hoe Tanpinar bijna achteloos een eenvoudige scène van het echtpaar Sabih (altijd maar kranten lezend) en Adile inzet als beeld voor het wankele Turkije en de dreigende oorlog:
Adile liep maar zelden op straat zonder op haar man te leunen (…); ook nu liepen ze gearmd. In zijn andere hand droeg Sabih het pak kranten. Als wilde hij het gewicht van Adile, die zwaar aan één kant hing, compenseren met de toestand in de wereld.
Tanpinar bouwde zijn epos rond vier hoofdpersonen, die elk één van de vier delen van het boek vormen. Allereerst Mümtaz, de geschiedenisleraar, die bezig is een boek te schrijven over de in Turkije zeer gewaardeerde sjeik Galip. Sinds de dood van zijn vader en moeder woont Mümtaz in bij zijn neef Ishan en diens vrouw Macide. Dan is er Ishan zelf, die voor Mümtaz is als een broer. Hij en zijn vrouw zijn voor hem een bron van wijsheid en warmte. Ishan is op de dag waarop de roman aanvangt, ernstig ziek en Mümtaz wordt er op uit gestuurd om medicijnen, en later een dokter, te halen. Met dat doel wandelend door de straten van Istanbul herbeleeft hij zijn kortstondige relatie met Nuran. Hij heeft haar een jaar eerder ontmoet, juist toen zij scheidde van haar man Fâhir, bij wie ze een dochter Fatma heeft. Tenslotte is er Suat, familie van Mümtaz. Hij is opgenomen in een sanatorium en is eveneens verliefd op Nuran.
Tot een huwelijk tussen Mümtaz en Nuran komt het niet: een paar dagen vóór ze zullen trouwen, besluit Nuran na een dramatische gebeurtenis in hun huis, terug te gaan naar Fâhir.
Die breuk is daarvóór al voortdurend dreigend op de achtergrond aanwezig.
‘Steeds als hij haar thuis afzette had hij het angstige gevoel dat dit de laatste keer was. Geluk was naar zijn idee datgene waar de menselijke ziel het slechts tegen was bestand – misschien omdat het geen superlatief heeft, omdat we verplicht zijn het te beleven zonder dat we onszelf uitstel kunnen geven. Door leed slaan we ons wel heen (…) Maar geluk torsen we als een last.’
Suat, een kwelgeest voor Mümtaz, confronteert hem voortdurend met zijn onvermogen om gelukkig te zijn en in het hier en nu te leven. Hij activeert zijn angsten en daagt hem uit. Hij is zijn grootste vijand en tegelijk degene die hem het meest over zichzelf leert.
In de hele roman weerspiegelen de tweestrijd van Mümtaz en zijn relatie met Nuran het lot van Turkije dat niet zonder zijn traditie en cultuur kan, maar ook niet kan kiezen voor de moderniteit van Europa. Oost en West zijn niet te verenigen in een sereen verband.
Het is niet verwonderlijk dat de roman gesitueerd is in het deels op het Westen gerichte Istanbul en het traditionele landschap langs de Bosporus, waar de oude literatuur en vooral de nostalgische muziek nog dagelijks het leven doordringt. Voor Mümtaz is het zelfs ‘onmogelijk Istanbul, de Bosporus, de oude muziek, of de vrouw van wie hij hield, van elkaar te scheiden’. In talrijke gesprekken wordt de Westerse literatuur en muziek afgezet tegen de Turkse traditie, steeds met de onderliggende vraag hoe moeilijk het is die op zichzelf te waarderen, los van een onderlinge vergelijking. Zoals ook Mümtaz zich alsmaar de vraag stelt of zijn leven betekenis heeft door wat hij zelf is of door de invloed van Ishan, Suat en vooral Nuran, wier beeltenis hij na de scheiding maar niet kan loslaten.
Tanpinar weet met die parallel tussen Istanbul en de Bosporus aan de ene kant en de verwikkelingen tussen Mümtaz en Nuran een knap gecomponeerd boek en diepzinnige verhandelingen over traditie, dood en lijden in de geschiedenis van individuen én een land te scheppen. Is er een goede balans, de sereniteit uit de titel, te vinden, is de vraag.
De roman is niet altijd meeslepend, vooral niet als diep wordt ingegaan op de Turkse liedkunst en literatuur, maar wie geneigd mocht zijn bij die passages af te haken, ontzegt zich een groot leesplezier. Met prachtige beeldende beschrijvingen, zoals de wandeling van Mümtaz over de rommelmarkten van de stad waar oud en nieuw samenkomen en hem inspireren tot diepe gedachten. Of het gezicht op de Bosporus waar de vissers in hun met kleine lampjes verlichte bootjes spiegelend op het water hun avondlijke werk doen, door de auteur omschreven als ‘de lichtopera van de blauwbaarsvangst’.
Tanpinar was een begenadigd schrijver die lezers zowel ten oosten als ten westen van de Bosporus nog altijd veel wijze overdenkingen te vertellen heeft.
Sereen (2013)
Auteur: Ahmet Hamdi Tanpinar
Vertaald door: Hanneke van der Heijden
Verschenen bij: Uitgeverij Athenaeum – Polak & Van Gennep, Amsterdam 2013
Oorspronkelijke titel: Huzur (1948)
Aantal pagina’s: 528
Prijs: € 29,95