Er staan geen foto’s in het laatste boek van A.H.J. Dautzenberg En dan komen de foto’s. Wel plaatjes maar die illustreren de beschreven scènes en gebeurtenissen niet. Gelukkig niet, ben je geneigd te denken. Seksueel misbruik, het bereiden en opeten van kinderen, het openkrabben van een melanoom en nogal akelige tips voor het gebruik van scheermesjes zijn geen onderwerpen die een gemiddelde lezer graag in beeld ziet. Niet dat het in woorden plezierig wordt, maar zwarte humor laat zich nu eenmaal beter in woorden dan in fotografische beelden vangen. Bovendien is het Dautzenberg nu juist om het onaangename te doen en hij doet dat met merkbaar plezier.
Op zijn best doen de absurde scènes in En dan komen de foto’s denken aan de zwarte humor van striptekenaar Franquin, die behalve Guust ook twee macabere deeltjes Zwartkijken maakte. Op zijn slechtst is Dautzenberg melig en gemakzuchtig. Maar echt ongemakkelijk wordt het tijdens het lezen van En dan komen de foto’s niet. Het is regelmatig naar of vies, maar tegelijkertijd ook flauw.
Dautzenberg heeft behalve een harde ook een zachte kant. Wie in Nederland totaal verketterd wordt en aan de grond zit, heeft een goede kans de beschermende arm van A.H.J. Dautzenberg vroeg of laat om zijn schouder te voelen. Pedofielen, verenigd onder de naam Martijn en de ontslagen psycholoog Diederik Stapel, die heel wetenschappelijk Nederland over zich heen kreeg omdat hij wel eens een onderzoekje verzon, hebben dat al mogen ondervinden. Ook verscheen vorig jaar de Quiet 500, een glossy voor de allerarmsten van ons land, een initiatief van Dautzenberg in samenwerking met de SP.
Hoe onbaatzuchtig de schrijver zijn kan, bleek ook uit het verslag van zijn vrijwillige nierdonatie, beschreven in de roman De Samaritaan. Het leverde hem onder meer een optreden bij Pauw & Witteman op. De aflevering is op YouTube nog te zien en maakte op een zekere Rikardo8a duidelijk een grote indruk. ‘Uiteindelijk heb ook ik een nier afgestaan. Bedankt voor de inspiratie!’ luidt zijn reactie. In een interview met zichzelf dat in En dan komen de foto’s is opgenomen, ‘onthult’ Dautzenberg dat hij het hele verhaal verzonnen heeft. En daarmee zijn we dan weer bij de harde kant van deze auteur aangekomen.
Deze acties van Dautzenberg zijn niet alleen provocerend, ze pulken ook op een plekje waar je liever niet wilt dat er gepulkt wordt. En dat onaangename heeft alles te maken met onuitgesproken aannames wat betreft goed en fout, recht en onrecht, waarheid en onwaarheid. Juist dit diepere schuurwerk ontbreekt helaas in En dan komen de foto’s. Hier blijft de provocatie aan de oppervlakte en is Dautzenberg op zoek naar een gemakkelijk soort afkeer. Het enige dat hij bereikt is dat je tijdens het lezen je boterhammen even weglegt, maar na het dichtslaan van het boek eet je met evenveel smaak weer door.
Veel verhalen verzanden in meligheid of vertonen tekenen die er op duiden dat de schrijver het ook niet meer wist. ‘Dit verhaal schrijft zichzelf’ lezen we zelfs een keer en je hoort Dautzenberg denken dat hij met deze zin een zwak verhaal weet op te poetsen.
En dan komen de foto’s bevat vooral schetsen, aanzetten en nauwelijks verhalen die op eigen benen kunnen staan. Een ZKV (zeer kort verhaal) bestaat uit een citaat van een grondwetartikel, een ander bestaat uit een onzinnig diagram van een eerder verhaal, weer een ander begint met de woorden ‘Er was eens een’, gevolgd door een ingewikkeld lijkende wiskundige formule en wordt dan afgesloten met ‘en het leefde nog lang en gelukkig’. Ja, in het hoofd van Dautzenberg zijn wiskunde, wetenschap en wetten niet wezenlijk anders dan fictie, maar de vorm van deze stukjes proza is bijna te puberaal om bij stil te staan.
Veel van de verhalen zijn gebaseerd op een shockeffect dat met zichtbaar plezier en droge humor wordt gebracht. Vervolgens lopen de meeste verhalen als een lek ballonnetje leeg, alsof Dautzenberg zijn interesse totaal verloren heeft. Bijvoorbeeld, een verhaal over een kookclubje dat kleine kinderen bereidt en verorbert, eindigt met een paragraaf brabbeltaal (poele-poele-poele). Een verslag van het verblijf in het Roland Holsthuis in Bergen begint als een griezelverhaal maar gaat vervolgens over in het uitgebreid citeren van het gastenboek. Dautzenberg zoekt, probeert en schetst, maar het wil op zijn best geestig maar nergens briljant worden.
Eén van de betere stukken is het essay Porno als dialectisch proces, dat eerder verscheen in Tirade. Uitganspunt voor dit stuk is het nooit gerealiseerde voornemen van Rudy Kousbroek om de eerste drie minuten van een pornofilm te beschrijven. Dautzenberg begint ijzersterk. Kousbroek kon natuurlijk helemaal niet over porno schrijven, met zijn keurige ‘betavocabulaire’ was hij daar onmogelijk toe in staat. Nee, dan Dautzenberg. Die weet wel hoe hij het beestje bij de naam moet noemen. Meesterlijk zet hij Kousbroek aan de kant om zelf eens te laten zien hoe je zoiets aanpakt. Maar dan… dan zakt het essay als een pudding in elkaar en gaat over in een ietwat melige parodie op de wetenschappelijke verhandeling. Niets geen vuilspuiterij van de bovenste plank of grove hilariteit maar met citaten doorspekte, droge onzin die uitlezen nog een hele opgave maakt.
Het tekent een beetje dit boek dat experimenteel van opzet is en nergens heen lijkt te gaan. Verder dan een verzameling ideetjes, opzetjes en onsmakelijkheden, met hier en daar een geestige boventoon, gaat het helaas niet. Aan het betere schuur- en jeukwerk komt Dautzenberg helaas niet toe.
Maar misschien is het ook gewoon de bedoeling van een schrijver die zich afzet tegen de huidige ‘worstenbroodjescultuur’ en ‘Opschonend Realisme’ om niet aan de verwachtingen te voldoen. In het interview met zichzelf (één van de betere stukken) geeft hij ook aan mislukkingen interessanter te vinden dan successen. Het zou me dan ook niet verbazen als Dautzenberg eens wil zien met hoeveel gemakzucht hij na al die publiciteit weg kan komen. In elk geval is dit geen kant-en-klaar boek dat appelleert aan goede, of gangbare smaak. Maar over wansmaak hebben we het hier ook niet, daarvoor is het gewoon te zoutloos.