Recensentenborrel in Rotterdam

Vorige week zaterdag was er een borrel. De jaarlijkse borrel voor recensenten en columnisten van Literair Nederland die onbezoldigd hun werk doen. Dat mag wel eens gezegd; onbezoldigd maar met een inzet en enthousiasme die de echte literatuurliefhebber kenmerkt. Jaarlijkse ontmoetingen waar met een glas in de hand gesproken wordt over oeuvres, debutanten en andere perikelen; voor even verkerend in een bubbel waarbinnen de literatuur alles is.
De eerste twee keer borrelden we bij antiquariaat JOOT in de Hartenstraat, daarna bij Egidius Antiquarische Boekhandel in de Haarlemmerstraat, beide in Amsterdam. Daarna trokken we het land in; borrelden bij Boekhandel in oprichting ’t Colofon in Arnhem, en de voorlaatste keer bij Het Literatuurhuis in Utrecht. Nu was Rotterdam in beeld, Katendrecht, ooit een volkswijk en berucht om het vertier dat de zeelieden er in de rosse buurt vonden. Nu een wijk allengs op weg een bijdetijdse buurt te worden met hippe eettentjes, kunstprojecten, een theatertje en de Fenix Food Factory.

Kom je over het Deliplein zie je bij de aanblik van de oude loodsen, de rommelige straatindeling, de sporen van het leven van de havenarbeiders. Het dichtst bij een impressie van een haven kwam ik lang geleden door de verhalen van Maarten Biesheuvel. Ooit ging hij op zeventienjarige leeftijd van school om in de haven te werken. Later monsterde hij als ketelbink aan op een schip. Daar schreef hij fantastische verhalen over waaruit ik me de bonkige kerels op het schip herinner die hem imponeerden met hun verhalen, zeemansverhalen, die hij later, weer aan wal, evenzogoed vertellen kon. Ik denk aan ‘In de bovenkooi’.
‘Op mijn zestiende ging ik voor het eerst varen. Ik stond op het achterdek van de ‘Esso Rotterdam’ die afgemeerd lag in een van de buitenhavens van Antwerpen.’ Ik zie hem staan op dat achterdek, rond brilletje op de licht kromme neus.

Een andere weg om bij de Fenixloodsen te komen is via de honderdzes meter lange loopbrug die van Hotel New York naar Katendrecht loopt. In de volksmond kreeg deze ‘Rijnhavenbrug’ – zo vertelde een Rotterdamse recensent – al gauw de naam die de vroegere status van Katendrecht voor altijd in ere zou houden: De Hoerenloper.

Christine Bosch en Folco de Jong begonnen twee jaar geleden hun onafhankelijke literaire boekhandel in de Fenix Food Factory. Gewoon tussen de ambachtelijke ondernemers met drank, worsten en eettentjes. Niet bang voor een vetvlek op de kaften van hun zorgvuldig samengestelde collectie boeken. We waren met zijn twintigen afgelopen zaterdag daar bij de jonge boekverkopers Bosch&De Jong. Enkelen waren verhinderd. Het leven van een online recensent speelt zich af in de luwte, sommigen willen daar graag blijven. We toosten op 15 jaar Literair Nederland. Reden om deze eerste zaterdag in februari de glazen te heffen met een voortreffelijke cider van een van de ‘ambachtelijke’ ondernemers. Later – na het over elkaar, over boeken en schrijvers te hebben gehad – werden er boeken (sommigen handen vol) uit de stellingkasten gezocht. Werden er opzetjes gemaakt voor een bespreking van die boeken en stapten we zachtjes aan de avond in, over het Deliplein, of over De Hoerenloper. Naar huis.

 

Citaat uit: ‘Inwijding’, In de bovenkooi (1972).


Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken als steunpilaren van het leven en over de ontdekkingen die zij doet in de marges van de literatuur.

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: