Door Bartho Kriek
‘Ik heb mijn mottige paperback dicht gelaten en mij ondergedompeld in Faulkners Southern Gothic, herschreven in poldertaal. Na enkele pagina’s – ik was verbaasd dat ik niets van de roman had onthouden, zo direct ervoer ik de dwingende zinnen – viel een kartonnen kaart uit het boek. Het bleek een ‘leeshulp’, waarop puntsgewijs de chronologie van de ‘moeilijke’ eerste twee hoofdstukken wordt gegeven. Door de ‘leeshulp’ werd het boek opeens op afstand geplaatst, het leek alsof ik mij als lezer niet meer onbevangen in de tekst mocht wagen.’ Gustaaf Peek over Faulkner, Het geluid en de drift, NRC, 4 december 2010
Mijn uit 2010 daterende vertaling van Faulkners ‘The Sound and the Fury’, of mijn persoon, mag hier dan enigszins het slachtoffer zijn, Peeks houding als criticus, die hijzelf hier treffend omschrijft, voldoet op pregnante wijze aan de eerste voorwaarde die je aan een criticus kunt stellen: dat hij zich voor het kunstwerk openstelt (1).
Inleiding
Dit stuk wil een bijdrage zijn aan de kwaliteit van de literaire kritiek, waartoe ik ook de literaire vertaalkritiek reken. Zo’n bijdrage lijkt hard nodig gezien het niveau van veel literaire kritiek. Wat betreft voorbeelden van hoe het níet moet heb ik me beperkt omdat dit stuk geen verdediging of aanklacht is. Daarentegen heb ik aangegeven hoe het dan wél moet. Nieuw is volgens mij verder het inzicht dat ook literaire vertalingen in de eerste plaats als kunstwerk dienen te worden benaderd.
Wat er mis is
Hoe komt het toch dat veel literaire kritiek zo ondermaats is? Beter gezegd: waar zit hem dat in? Er zijn goede literaire critici, en er verschijnen soms goed te noemen literaire kritieken in kranten en weekbladen, maar de meeste literaire kritieken kunnen zelf de toets van de kritiek niet doorstaan. Er wordt op zo grote schaal maar wat gedaan dat de indruk ontstaat dat we helemaal niet zoiets als een standaard hebben, of een literaire cultuur.
De meeste literaire kritiek voldoet niet aan de meest fundamentele eisen die we eraan zouden moeten stellen. Literair auteurs en vertalers weten het maar al te goed: er wordt in literaire kritieken heel wat afgefantaseerd, -gelogen en -gepapegaaid (2). Dat dat straffeloos kan, komt onder andere natuurlijk doordat literaire werken, net als alle andere kunstwerken, kwetsbaar zijn, indirect en irrationeel, moeilijk verdedigbaar. De benadeelde partijen zijn niet alleen de literaire auteurs en vertalers maar ook de misleide lezer, én, als je het een ‘partij’ kunt noemen, die abstracte instantie die in elke zichzelf respecterende cultuur iets voorstelt: ‘de literaire kritiek’.
De geschreven media spelen een almaar kleinere rol in het medialandschap, waar oppervlakkigheid voor als simpel verondersteld publiek min of meer de norm is. De slotsom zou kunnen luiden: beste auteurs en literair vertalers, keer je maar van de kritiek af. Het is beter de weinige goede literaire kritiek dan ook maar niet meer onder ogen te krijgen want de kritiek als geheel schaadt je scheppende dan wel herscheppende artistieke activiteiten. Maar wie dat doet, geeft zijn hele cultuur op.
Literaire cultuur
Mij bevreemdt het altijd weer als discussies over en kritieken op literaire werken, waaronder literaire vertalingen, in het rationele worden getrokken — zoals meestal gebeurt. Dat betekent dan dat het kunstwerk dat elk literair werk is, en dus ook elke literaire vertaling, niet als zodanig wordt erkend en benaderd.
Dit wordt enigszins begrijpelijk, al mogen we er nooit begrip voor hebben, als je bedenkt dat al het rationele goed controleerbaar is en makkelijk kan worden uitgewisseld. Het bekritiseren, prijzen en analyseren van literaire werken (al of niet vertaald) gebeurt overwegend met rationele argumenten (3).
Het kunstwerk wordt in kritieken en discussies vaak behandeld als maakwerk. De critici en discussianten lijken te willen zeggen: ‘Wij zouden dit werk, dat we door en door begrijpen, zelf ook hebben kunnen vervaardigen.’ Soms bekruipt mij de gedachte dat veel recensenten zo handelen omdat allerlei zaken in kunstwerken anders maar zouden blijven knagen: ze moeten stuk- en weggedacht worden voor de gemoedsrust van deze recensenten die, zelf middelmaat, alles als middelmaat behandelen in hun biotoop, het welbekende maaiveld.
Maar een kunstwerk is juist zo superindividueel en superspecifiek dat alleen die ene persoon het kon creëren die zich er vanuit de diepte van zijn instinct toe gedreven voelde. Waarom? Omdat de zaken die ermee gecommuniceerd worden zich niet langs bewust-rationele wegen lieten communiceren, maar uitsluitend in de vorm van het door die persoon gecreëerde kunstwerk.
De praktijk van de literaire kritiek
‘Ja, maar hoe gaat dat in de praktijk,’ reageerde een uitgever eens toen ik tegen hem mijn verbazing uitsprak over een literaire kritiek vol onjuistheden en bewijzen van slecht lezen. ‘Zo’n man heeft natuurlijk ooit van literatuur gehouden. Maar langzamerhand is de sleet gekomen in zijn enthousiasme over het stapeltje boeken dat wekelijks ter bespreking op zijn bureau belandt. Met andere woorden, het recenseren is een plicht geworden, en echt lezen daarmee onmogelijk.’ Opvallend vond ik dat deze uitgever niet zozeer zijn ergernis uitsprak als wel zijn mededogen. Hij had, zij het enigszins tandenknarsend, zowaar te doen met de verkantoriseerde recensent. Zijn uitspraak was een vaststelling: de literaire kritiek is niet zozeer een culturele zaak als wel een praktische.
Ik weet niet in hoeverre critici tegenwoordig nog door redacties voorgeprogrammeerd worden, zoals in de jaren zeventig van de vorige eeuw wel gebeurde, met een opdracht in de trant van: dit boek moet geprezen worden, of, vaker, dit moet negatief worden beoordeeld, maar ik heb sterk de indruk dat veel literaire critici zich nog altijd laten leiden door wat redacties van hen verlangen. Het schrijven van een literaire kritiek lijkt voor velen nauwelijks te verschillen van welke andere vorm van verslaggeving ook.
Als een meerderheid van de critici niet onafhankelijk opereert — en allicht speelt het feit dat het Nederlands taalgebied klein is hierbij een rol — dan zijn gesignaleerde euvels als willekeur, schijnobjectiviteit, en regelrechte onwaarheden, ofwel een algeheel gebrek aan niveau, niet meer dan logische gevolgen.
Het gekke is dat de zaak bij de beeldende-kunstkritiek en de muziekkritiek anders ligt. Daar lijkt een bevlogener type critici aan het werk, een type critici dat vrijwel altijd respect toont voor het kunstwerk c.q. de uitvoering ervan en zich ervoor openstelt. Bij die critici gaat kennelijk goed wat bij veel ‘literaire’ critici zo jammerlijk fout gaat.
Negatieve kritieken en positieve
Soms zijn negatieve kritieken in de mode. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was dat zo en leek dat vooral te gebeuren doordat ze hielpen de oplagen van bladen bij de protestgeneratie te verhogen. Auteurs als Hermans en Komrij konden zo hun naamsbekendheid gebruiken om collega’s af te branden. Wat langer geleden deed Lodewijk van Deyssel dat met zijn scheldkritieken, waarin hij in het pre-mediatijdperk met superieure en hilarische spot zijn totaal onbewezen gelijk naar zich toe trok, wie weet uit nijd vanwege het trieste besef dat hijzelf niet tippen kon aan bijvoorbeeld een Flaubert. We kunnen in al deze gevallen spreken van het hellende vlak van de niet-integere literaire kritiek (waar mensen als Fens en Sötemann zich nooit aan bezondigd zullen hebben), maar beter is de vaststelling dat er een scala aan mogelijkheden is met als ene uiterste de integere literaire kritiek (die zich in elk geval aan de basale voorwaarden houdt die je aan literaire kritiek kunt stellen) en als andere uiterste het soort persoonlijke afrekeningen dat we eigenlijk spot-, smaad- of wraakschriften moeten noemen.
Bij een negatieve kritiek, zoals ook bij een negatieve beoordeling, heeft de criticus of beoordelaar zich veelal niet voor het kunstwerk kunnen of willen openstellen en zich er dus niet door laten raken maar is vervolgens toch overgegaan tot het afkraken ervan (4). We zien maar weinig werkelijk goede critici die zich voor een werk echt hebben trachten open te stellen en toch, mede op grond van hun eigen kwaliteiten, tot een, meestal bescheiden en openlijk subjectief gebracht, negatief oordeel komen. We zien er veel meer die in hun stuk de suggestie wekken dat zij weten hoe het desbetreffende werk eigenlijk geschreven had moeten worden, door een betere schrijver, bijvoorbeeld door henzelf. Jammer genoeg zijn zij in veel gevallen mislukt schrijver, wat de afgunst en de boosheid misschien verklaart die soms doorklinkt in hun stukken, die de naam ‘literaire kritiek’ niet verdienen.
Met positieve (lovende) literaire kritieken is overigens iets interessants aan de hand. Critici die een positieve literaire kritiek hebben geschreven, hebben vrijwel altijd voldaan aan de eerste en belangrijkste voorwaarde waaraan een literair criticus dient te voldoen: zij hebben zich voor het betreffende werk opengesteld, werden erdoor geraakt en kwamen vervolgens tot hun positieve oordeel. Een mooi voorbeeld van deze eerste, belangrijke stap naar goede literaire kritiek zien we maandelijks in het ‘boekenpanel’ van het tv-programma De Wereld Draait Door (5).
Maar positieve kritieken zijn lang niet altijd goede kritieken. Want al heeft de criticus zich voor het kunstwerk opengesteld, en er dus affiniteit mee, er kan nog van alles aan de beargumentering mankeren. Er kan sprake zijn van gewichtigdoenerij, arrogantie enzovoort, maar wat we het meest zien is het fenomeen schijnobjectiviteit, alsof toch uitsluitend rationele factoren bepalen of een werk goed is of niet, terwijl het, nogmaals, bij een kunstwerk gaat om de artisticiteit, de werking. Veel critici bezitten kennelijk niet de durf om openlijk subjectief te zijn, of mogen dat niet van redacties (of denken het niet te mogen).
Interessant is misschien nog te vermelden dat veel schrijvers en literair vertalers zich weliswaar veel minder gekwetst voelen bij een positieve kritiek-op-onterechte-gronden dan bij een negatieve, maar er meestal niet echt blij mee zijn (6).
Voorwaarden voor literaire (vertaal)kritiek
1. Een literair werk is een kunstwerk en dient als zodanig recht te worden gedaan
2. De literair criticus dient affiniteit met het te bespreken werk te hebben
3. De literair criticus mag geen schijnobjectiviteit plegen
4. In een goede literaire kritiek wordt de tweedeling artistiek/ambachtelijk gehanteerd
5. De literaire criticus dient integer te zijn
De voorwaarden zijn nauw met elkaar verweven, 2 vloeit voort uit 1, en 1 omvat 3, maar voor de duidelijkheid licht ik ze hieronder afzonderlijk van elkaar toe. Een goed literair criticus zal altijd zijn uiterste best te doen een te bespreken boek als kunstwerk te beschouwen. Lukt dat onvoldoende of niet, dan zal hij zijn werk aan een recensie vanwege voorwaarde 2, affiniteit, staken, of overgaan op het geven van zijn persoonlijke mening (en zo 3, schijnobjectiviteit, vermijden). Toch zien we heel vaak dat de voorwaarden 1 t/m 3 door critici zomaar worden geschonden.
Ad1. het werk recht doen als kunstwerk
Het feit dat het vermelden van deze voorwaarde nodig is, zegt veel over de toestand van de literaire kritiek in Nederland. Elk literair werk is een kunstwerk tot het tegendeel is bewezen. Het mag en kan dus niet zomaar weggezet worden als niet-kunstwerk, tenzij in de vorm van een openlijk subjectieve, persoonlijke mening van de betreffende recensent. Het bezwaar dat iedereen dan elk vod wel als kunstwerk kan presenteren, mag geen reden zijn om alles maar ambachtelijk af te handelen, zoals nu vaak gebeurt. Naast subjectieve artistieke kritiek, is objectieve ambachtelijke kritiek overigens niet alleen mogelijk maar ook op zijn plaats. Er dient alleen meer respect te komen voor de artistieke of kunstkant van literaire werken, zoals we die zien bij de beeldende kunsten en de klassieke muziek, waarschijnlijk omdat die kunsten minder vatbaar zijn voor louter rationele en ambachtelijke benaderingen.
Ad 2. affiniteit met het werk
Als je geen affiniteit met een bepaald literair werk hebt, ben je er feitelijk blind voor. Hoe zou je het dan ooit kunnen beoordelen? Een goed literair criticus zal zich daarom altijd afvragen of hij wel voldoende affiniteit met een werk heeft om er überhaupt iets over te kunnen zeggen. Hij dient daartoe niet alleen onbevangen in het algemeen te zijn, maar ook ontvankelijk voor dat specifieke werk, die specifieke schrijver.
Ad 3. geen schijnobjectiviteit plegen
Een goed literair criticus vermijdt schijnobjectiviteit te allen tijde. Als hij het werk niet als kunstwerk recht kan doen omdat hij er te weinig affiniteit mee heeft, vermeldt hij dat in zijn stuk. Dit wordt daarmee natuurlijk nogal overbodig, maar kan dan om eerder genoemde praktische, redactionele redenen toch gepubliceerd worden.
Een goed literair criticus moet dus de moed hebben openlijk subjectief te zijn. Ja, subjectiviteit (of intersubjectiviteit, bijvoorbeeld bij beoordelingen door het Nederlands Letterenfonds) is voor het goed beoordelen van literaire werken sine qua non.
Schijnobjectiviteit zien we heel vaak als vanzelf in literaire kritieken sluipen, zowel in negatieve als in positieve.
Ad 4. tweedeling artistiek/ambachtelijk
Een goed criticus zal gezien het bovenstaande de tweedeling artistiek/ambachtelijk hanteren. Wat het artistieke betreft durft hij subjectief te zijn en zal hij die bescheiden open houding aannemen en zich à la Gustaaf Peek ‘onbevangen in de tekst wagen’. Wat de ambachtelijke kanten van een literair werk betreft (al of niet vertaald) zal hij veel objectiever en controleerbaarder kunnen zijn. Zijn voorbeelden zullen staan voor veel vergelijkbare andere in de tekst en geen eenmalige uitschieters zijn, waarmee hij de lezer zou misleiden.
Ad 5. integriteit
Deze vanzelfsprekende voorwaarde lijkt overbodig, want deze beschavingseis kan aan alles wat cultuur heet worden gesteld. Het punt ‘integriteit’ ligt bovendien in het verlengde van voorwaarde 3, geen schijnobjectiviteit bedrijven, en omvat de voorwaarden 1 t/m 3. Geregeld echter zien we critici nog verder gaan dan zich niet aan bovengenoemde voorwaarden houden: men doet bijvoorbeeld net of men het hele boek heeft gelezen terwijl dat (soms aantoonbaar) niet zo is; men drijft de spot met het werk om de lachers op zijn hand te krijgen; men neemt, bij literaire vertalingen, zelfvertaalde ‘citaten’ in zijn stuk op; of men doet net of men de vertaling heeft gelezen terwijl men in werkelijkheid het origineel heeft gelezen.
Resumerend kunnen we stellen dat veel problemen waarschijnlijk zijn te voorkomen als critici onafhankelijk opereren, zonder invloed of wensen van redacties. Hoe dan ook, elke kritiek die niet aan bovenstaande voorwaarden voldoet, en dan vooral aan 1 t/m 3 en 5, is af te wijzen als onrechtmatig. Literair vertalers en schrijvers zouden ze gewoon naast zich neer kunnen en moeten leggen.
De discipline literair vertalen
De literaire vertaalkritiek verdient aparte aandacht omdat de ambachtelijke kant van het literair vertalen veel omvangrijker en controleerbaarder is dan de ambachtelijke kant van het schrijven. Bij literair vertalen komt namelijk meer aanleerbare kunde kijken dan bij schrijven.
Dit is er vast mede oorzaak van dat in kritieken op literaire vertalingen doorgaans volledig wordt voorbijgegaan aan het artistieke (hoewel nog altijd belangrijkste) aspect van een literaire vertaling: dat het een herschepping dient te zijn van het origineel, vergelijkbaar met bijvoorbeeld het werk van een uitvoerend musicus. Zo’n herschepping kan uitsluitend gecreëerd worden door een literair kunstenaar-vertaler met extreem veel affiniteit met het origineel en de auteur ervan (7).
Dit soort miskenning van het artistieke aspect van literaire vertalingen gebeurt veelal zelfs vanuit de onuitgesproken overtuiging dat elke professionele literair vertaler het betreffende werk had kunnen vertalen en dat critici en lezers gewoon ‘vakwerk’ mogen verwachten. Vertalen is in deze visie niet meer dan het volgen van het origineel, een soort zo goed mogelijk kopiëren naar de eigen taal.
De literair vertalers zijn zelf mede debet aan deze situatie omdat ze lange tijd en masse het aantoonbaar onjuiste paradigma ‘literair vertalen is een vak/ambacht’ (8) hebben aangehangen, met soms een verbazingwekkende ontkenning van alle subtiliteit en indirectheid van echte literatuur, waarin het immers nooit om de woorden gaat maar altijd om wat ze suggereren. En nog altijd zijn er literair vertalers die, min of meer gesteund door het Nederlands Letterenfonds (dat begrijpelijkerwijs, dat wel, alles controleerbaar en beoordeelbaar wil houden) de ambacht-misvatting aanhangen, waardoor zij in feite blijven meewerken aan het kapotrationaliseren van herschapen kunstwerken, het omlaaghalen van de literaire vertaalkunst, de devaluatie ervan tot iets wat iedereen met een beetje aanleg en talent zou kunnen aanleren.
En waar het artistieke aspect wordt genegeerd, houden we uiteraard alleen het ambachtelijke over. Vandaar in vertaalkritieken vaak de gratuite losse opmerkingen (’een wat stroeve vertaling’, ‘een soepele vertaling’, ‘een houterige vertaling’, ‘een vertaling met de nodige fouten’), of een subjectief oordeel gepresenteerd als objectief met verwijzing naar vertaalde woorden, uitdrukkingen of zinnen. Zelfs gebeurt het regelmatig dat vakbroeders en vakzusters elkaar op deze onjuiste en misleidende manier de maat nemen.
Bij de beoordeling van een literaire vertaling zou de allerbelangrijkste vraag namelijk moeten zijn of, hoe en in welke mate het herschapen kunstwerk ‘werkt’. De goede literaire criticus die een vertaling bespreekt, dient zich dus allereerst voor dat kunstwerk open te stellen, en het, net als bij niet-vertaalde literaire werken, in alle bescheidenheid te ondergaan om überhaupt dingen over de kwaliteiten ervan te kunnen zeggen, en dat dient hij vervolgens op tweeledige wijze te doen, met in de eerste plaats aandacht voor het artistieke aspect en in de tweede plaats voor het ambachtelijke aspect, als hij daar tenminste verstand van heeft. Er is geen enkele reden waarom literaire critici literaire vertalingen fundamenteel anders zouden behandelen dan niet-vertaalde werken (9).
Miskenning van het artistieke aspect van literaire vertalingen leidt tot literaire vertaalkritieken en vertaalanalyses die afplatten en misleiden. Natuurlijk kan een vertaler velerlei fouten maken en zal menige vertaling via ambachtelijke kritiek of analyse als niet-goed kunnen worden bestempeld. Maar een vertaling waarin het literaire, het ongrijpbare, het je-ne-sais-quoi van het origineel is herschapen, kun je met rationele middelen alleen nooit werkelijk recht doen. Ook ambachtelijk minder goede vertalingen kunnen als herschapen kunstwerk grote kwaliteiten hebben. De puur-ambachtelijke literaire criticus doet denken aan iemand die een grot tracht te bekijken met een penlight.
Consequenties:
Auteurs en vertalers zouden zich volledig bewust dienen te zijn van de artistieke of kunstkant van hun roeping, en dus niet moeten meegaan met puur-ambachtelijke benaderingen. Een schrijver die zijn roman gaat uitleggen, zegt in feite: mijn roman is uitlegbaar dus ik had in plaats ervan een verhandeling kunnen schrijven. En een literair vertaler die meedoet aan een puur-ambachtelijke behandeling van zijn werk, doet zichzelf en zijn beroepsgroep net zo goed tekort. Meer artistiek zelfrespect is hard nodig bij auteurs en vertalers.
De critici zouden zich aan bovengenoemde ‘Voorwaarden’ dienen te houden. Zij zouden zich in principe moeten beperken tot werk dat zij als kunstwerk kunnen ondergaan, dus werk waarmee ze affiniteit hebben. En ze zouden in hun stukken openlijk subjectief moeten durven zijn.
De redacties zouden wellicht meer oog dienen te hebben voor de kunstkant van literaire werken. Ze zouden critici vrij moeten laten te bespreken wat hun aanstaat, en de situatie dienen te vermijden dat een criticus een boek bespreekt waarmee hij geen affiniteit heeft.
Het Nederlands Letterenfonds zou kunstwerken als zodanig dienen te behandelen, en dus de weg van de intersubjectiviteit dienen te gaan in plaats van door te gaan met het bedrijven van schijnobjectiviteit in zijn beoordelingen t.b.v. auteurs- en vertalersbeurzen. Voor beoordelingen vooraf zou de motivatie van de auteur of vertaler, hoe subjectief ook, zwaarder kunnen wegen bij beursaanvragen want bij literair vertalers zouden behalve talent ook affiniteit met de te vertalen auteur van doorslaggevend belang horen te zijn.
Bij beoordelingen achteraf zou een tweedeling gehanteerd moeten worden in een artistieke component, waarover alleen maar subjectieve en intersubjectieve oordelen te vellen zijn, en een ambachtelijke component, die een redelijk waterdichte beoordeling toelaat.
Nu hoor ik als ik dit opper steeds: ‘Maar dat mag het fonds niet van het ministerie’, of: ‘Het zal nog erger worden de komende jaren. Alles moet worden dichtgetimmerd.’ Als dat waar is zou het fonds daartegen in opstand dienen te komen, want als alles rationeel dichtgetimmerd wordt, glijdt het subsidiëren af naar de bevordering van een soort literatuur die een louter ambachtelijke prestatie behelst.
Tot slot
Een werkelijk onrechtmatige kritiek kan voor schrijvers en vertalers een diep grievende en fnuikende ervaring zijn, overigens ook voor veelgeprezen auteurs.
Daarom een simpel advies voor auteurs en literair vertalers die het slachtoffer zijn geworden van zulke praktijken: als een criticus zichzelf met een ‘kritiek’ diskwalificeert (lees: zich niet aan voorwaarden 1 t/m 3 houdt), kun je zo’n stuk afdoen met een schouderophalen.
Een goed idee is misschien een briefje aan de redactie met een korte uitleg waarom die arme recensent dwalende is (10).
Biografische notitie
Bartho Kriek is schrijver van de bij uitgeverij Atlas verschenen romans Het ijzeren heden en Hollandse fado en vertaler van onder meer Kurt Vonnegut, I.B. Singer, Philip Roth, Paul Auster, Kazuo Ishiguro en William Faulkner. In 2011 kreeg hij de Nederlands Letterenfondsprijs voor zijn gehele vertaaloeuvre.
Reactie Hans Vervoort op ‘Pleidooi voor goede literaire (vertaal)kritiek’
(1) In de 2e druk van Het geluid en de drift, die zomer 2016 verschijnt, is de leeshulp een uitknipbare strook achter in het boek geworden.
(2) Ik heb zelf met mijn overal elders goed besproken roman Hollandse fado mogen ervaren wat het is om in het ‘gerenommeerde dagblad’ (NRC, 21-4-00) slecht besproken te worden als gevolg van de al te zeer beperkte interesse van de betreffende criticus én zijn oneerlijkheid (het stukje stond vol onjuistheden en de man deed het voorkomen dat hij het hele boek gelezen had, wat aantoonbaar niet zo was). Saillant was wel dat hij een heel boek vol broeierigheid wenste, en dat had ik hem niet gegeven. De gezinssituaties die in mijn roman op het broeierige begin volgden, in andere kritieken juist lovend besproken, konden hem, bevangen als hij was in zijn broeierigheid, niet boeien, en dat de oorzaak daarvan zijn eigen beperkte visie was, kwam misschien niet eens bij hem op. En het stuk moest vermoedelijk af en de nota ingediend. Hoewel het onrecht nog groter is doordat bladen in de provincie kranten als NRC in hun oordeel volgen, heb ik me er destijds niet tegen verdedigd omdat ik dat niet durfde, o.a. omdat ik redeneerde: ‘wie zich verdedigt, beschuldigt zich’. Maar er is zoals we zullen zien, een andere, minder defensieve oplossing.
(3) In kritieken zie je vaak door almaar meer focus op bepaalde details een heel bouwwerk van rationele argumenten ontstaan dat het besproken werk feitelijk onrecht doet.
(4) De criticus kan hebben geprobeerd zich open te stellen, maar zijn pogingen hebben schipbreuk geleden. Meestal wordt dat dan uitgelegd als de schuld niet van de criticus/beoordelaar in kwestie maar van het werk, of de auteur of literair vertaler.
(5) Het is vanwege de ongeschreven mediawet dat alles snel, positief en oppervlakkig moet zijn dat de ‘kritieken’ in DWDD veel weghebben van een verkooppraatje.
(6) Een mengeling van tegenstrijdige gevoelens bekroop mij toen mijn roman Hollandse fado, pure fictie, in een lovende bespreking werd vergeleken met het werk van Voskuil, welke schrijver naar eigen zeggen niets van welke vorm van fictie dan ook moest hebben. Sja, ik kon het extra positief uitleggen, maar er was door de gewaardeerde criticus wél een misverstand geschapen.
(7) Wie hier meer over wil weten, leze mijn opstel Affiniteit!, http://wp.me/p351Ow-ha
(8) Zie mijn opstel ‘Literair vertalen en het intellectuele misverstand’, http://wp.me/p351Ow-hq
(9) En toch zie je vaak met rationalisme behepte critici, sommige best nog goedwillend maar de weg kwijt, een op het eerste gezicht indrukwekkende intellectuele exercitie volvoeren, waartegen weinig lijkt in te brengen valt, en tot een kritiek komen vol redeneringen over regels waaraan de vertaler zich al of niet heeft gehouden. Lezers en collega’s mogen dan vaak geïmponeerd zijn, het is en blijft een verregaande en onrechtmatige simplificatie van wat in de eerste plaats een kunstwerk is en dus die andere, ontvankelijke en subjectieve benadering vereist. In het beste rationele geval worden enkele grotere fragmenten uit een vertaling met origineel erbij weergegeven om dan, met gebruikmaking van een intellectuele blikvernauwing waar men ook nog trots op lijkt te zijn tot de rationeel voorgebakken conclusies te komen, negatief dan wel positief.
(10) Toen ik ooit een aantoonbaar onrechtmatige kritiek op een vertaling van mij kreeg, volgde ik het (veelgehoorde) advies van een redacteur op: ‘Laat het ondersneeuwen’. Ik vind dat nu niet meer het beste idee – tenzij het een publicatie met een kleine oplage betreft of een podium voor reacties ontbreekt.
Literair Nederland daagt u uit met ‘Pleidooi voor goede literaire (vertaal)kritiek’ van Bartho Kriek, schrijver van romans en winnaar van de Nederlands Letterenfondsprijs voor zijn gehele vertaaloeuvre.
Literair Nederland – vooral veel literaire recensies – vindt de discussie over de literaire kritiek interessant. In oktober van dit jaar organiseren wij i.s.m. Het Literatuurhuis in Utrecht voor een aantal van onze recensenten een Masterclass Recenseren.
Dit artikel vraagt om reactie. Wie durft?
mail uw reactie naar redactie@literairnederland.nl