Ik kijk graag naar Édouard Louis. Groene ogen, blonde slag in zijn haar, gladde huid. Jonge Franse schrijver, internationaal gevierd. Maar nog liever luister ik naar hem: scherp, compromisloos, begeesterd, soms met ingehouden woede. Zondag 26 september was hij te gast in Buitenhof. Journalist Maaike Schoon geeft Louis de ruimte om zijn thema’s over dominante klasse en onderklasse over het voetlicht te brengen. Hij spreekt over de vervolging en vernedering van de onderklasse. Zijn mond beweegt op het vuur van zijn blik als hij politici hekelt: zij nemen veelal besluiten die niet hun eigen bestaan raken. Voor mensen uit de arbeidersklasse is politiek juist een kwestie van leven en dood. Een korting op een toeslag of uitkering en de ellende wandelt het huishouden binnen. Louis zei het duidelijk in Buitenhof: politiek gaat over armoede, uitbuiting, geweld, onderdrukking.
Ik voel verwantschap met Édouard Louis als hij over zijn sociale achtergrond vertelt. Hij spreekt van een ‘transfuge de classe’, het verhuizen van de ene klasse naar de andere, die je blik op de maatschappij verruimt. Je ziet ongelijkheid, ervaart machtsverhoudingen, wordt gevoeliger voor uitsluiting. We hebben nagenoeg dezelfde ontsnappingsroute gevolgd. Al realiseer ik me wel dat er een groot verschil is tussen het leven van een arbeidersgezin in een Noord-Frans dorpje, door Louis hartverscheurend vastgelegd in Weg met Eddy Bellegueule, en dat van eenzelfde soort gezin in het Nederland van de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Ik groeide op in Hilversum, Over het Spoor – de volksbuurt van het dorp. “Om ergens te komen moet je aan de andere kant zijn,” werd er thuis gezegd. Doorleren was het middel.
Als een klein bijbeltje fungeerde later voor mij het proefschrift van onderwijssocioloog Jan Brands, Die hoeft nooit meer wat te leren (1992). Hier werd een belangrijk deel van mijn verhaal verteld. Waar Édouard Louis de revolutie predikt, is de toon bij Brands milder. Toch is het een geëngageerd boek. De onderzoeker interviewde arbeiderskinderen die als eerste in hun familie gingen studeren. De ‘transfuge de classe’ bracht vervreemding in hun leven. Ze raakten los van hun afkomst, maar wortelden ook niet in een andere klasse. Tussen twee culturen. Vlees noch vis. In een eigen tussenklasse.
Zowel bij Louis als Brands is schaamte cruciaal. Schaamte over gedrag, voor ouders, over eigen afkomst. Maar vooral taalschaamte. Ik werd een keer gecorrigeerd in het gebruik van ‘kennen’ en ‘kunnen’, want die verhaspelde ik continu maar wel consequent: ‘Ik ken de trein niet halen. Ik kan hem heel goed’. Taal verraadt afkomst. Een sjibbolet heet dat, zei iemand tegen me. Louis heeft het over vernedering, je praat niet correct, je schrijf niet correct. Toen ik, als eerste in de familie, mijn doctoraal haalde, zetten mijn ouders op de kabelkrant, die bestond nog in die tijd, een trots bericht: Gefeliciteerd met je bull. Woedend was ik. Van schaamte. Voor hen, voor hun goede bedoelingen en naïviteit. Ik liet het bericht aan geen van mijn vrienden zien. Nu is er vooral ontroering. Ze waren trots en hadden hoop: een kind dat studeert is een kind dat het later beter krijgt.
Deze column wordt vervolgd.
Eric de Rooij (1965) is schrijver, dichter en humanistisch geestelijk begeleider. In 2020 verscheen zijn debuutroman De wensvader bij uitgeverij kleine Uil. In zijn columns schrijft hij over boeken die iets voor hem betekenen.