Keri Hulme is overleden. Ik las het op de site van The Guardian, op 27 december is ze gestorven. De kranten, op het Parool na, hadden er niets over geschreven. Is ze een vergeten schrijfster? Ze was wel een opmerkelijk schrijfster die in afzondering leefde op het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland. Deels Maori, deels Europees, geboren in Christchurch, de grootste stad van het eiland. Na haar middelbare school werkte ze als tabakplukker, begon te schrijven, brak een rechtenstudie vroegtijdig af omdat ze vond dat ze niet thuishoorde op een universiteit. Ze trok zich terug om verder te schrijven. Twintig jaar werkte ze aan haar debuutroman waarvan ze twaalf jaar probeerde het uitgegeven te krijgen. Toen het herhaaldelijk werd afgewezen, dacht ze erover het manuscript in hars te verpakken en als deurstop te gebruiken. Ze was een nuchter mens.
In 1984 brengt de feministische uitgeverij Spiral Publishing Collective het uit onder de titel The Bone People. Datzelfde jaar won ze er een belangrijke Nieuw-Zeelandse literaire prijs mee. Een jaar later won ze de Booker Prize, was daarmee de eerste Nieuw-Zeelandse schrijver die de prijs won. De aanhouder wint en (schrijvers)geluk schuilt in een klein hoekje. Kerewin is vele malen herschreven, uit elkaar gehaald, opnieuw in elkaar geschoven, het moet een hels werk zijn geweest. Zo gauw je de proloog gelezen hebt, wordt je voortgedreven, bladzijde na bladzijde. Over de kunstenares Kerewin, deels Maori, die zich een toren bouwt op het strand, zich daarin terugtrekt. Joe, half Maori, verloor vrouw en kind aan de griep. Er is een aangespoeld jongetje dat door zijn vrouw in huis werd gehaald. Na haar dood blijft Joe achter met de vondeling, een getraumatiseerd kind dat niet kan spreken, amper slaapt. ‘Het knaagt aan hem: het enige dat van haar is overgebleven, dit tweedehands, nauwelijks aangeraakte, halfgevormde aandenken aan haar aanwezigheid.’ Waarbij ‘nauwelijks aangeraakte’, betreffende een kind, diep inwerkt.
Het is een boek over eenzaamheid, er is veel miscommunicatie. Joe, doet zich mooier voor in gezelschap van Kerewin maar kan de zorg voor het jongetje niet aan. Die op zijn beurt naar Kerewin trekt, inbreekt in haar toren, zich daar verschuilt. Kerewin ziet hem als verstoring van haar zelfverkozen kluizenaarschap. Ze wil hem buiten zetten. Dan pakt ‘een handvol dunne vingers’ haar pols. ‘Kerewin kijkt naar de vingers, kijkt met een scherpe blik op en ontmoet voor het eerst de ogen van het kind.(…) Hij kijkt bang en beschroomd, maar op een vreemde wijze heel intens.’ Dit kind is een raadsel, de personificatie van eenzaamheid. Hulme wilde met deze roman de Maori vermengd met de Europese cultuur in beeld brengen. Hoe het half tot een cultuur behoren een leven zonder achtergrond lijkt. Ze schrijft: ‘Ze waren niets meer dan mensen, op zichzelf. Zelfs gekoppeld, op welke wijze dan ook, zouden ze niets meer geweest zijn dan alleenstaande mensen. Maar samen vormen ze het hart en de spieren en de geest van iets gevaarlijk nieuws, iets vreemds, dat groot en groeiende is. Samen, allemaal samen, zijn ze werktuigen van de verandering.’ Daarom kent het boek een ‘happy end’. Dat is wat Keri Hulme als toekomstbeeld zag, een ‘happy end’, hoe gemixt je oorsprong ook is. Dit boek een kunstwerk, de schrijfster om nooit te vergeten.
Kerewin / Keri Hulme / vertaling Anneke Bok / De Arbeiderspers (2016 verscheen de laatste druk)
Inge Meijer is een pseudoniem, schrijft met de ramen open.