De stof voor Dromen van de Karoo van Julia Blackburn diende zich aan in de jaren 70 van de vorige eeuw, al zou het nog jaren duren voor ze een vorm vond om er een boek over te schrijven. Blackburn werkte destijds aan haar boek The White Man, dat in een aantal verhalen vertelde hoe gekoloniseerde volkeren de westerse beschaving zagen. Ze stuitte toen in de Openbare Bibliotheek van Londen min of meer bij toeval op een dikke pil, getiteld Specimens of Bushman Folklore van Wilhelm Bleek en Lucy Lloyd uit 1911: ‘Toen ik het opensloeg, zag ik een raadselachtige taal die wemelde van de uitroeptekens, streepjes en markeringstekens, vergezeld door vreemde, haperende vertalingen van verhalen en observaties, liedjes en herinneringen. Vrijwel meteen had ik het gevoel een wereld te worden binnengezogen die in niets leek op wat ik kende’.
Die wereld was die van de /Xam, het volk dat ten zuiden van de Oranjerivier in de Karoo woonde en in de 19de eeuw bruut door kolonisten was verdreven. Het volk is inmiddels geheel uitgestorven, maar met het bibliotheekboek uit 1911 bleek hun taal te zijn gered. Blackburn besloot in 2020 naar de Karoo af te reizen, maar ondervond daarbij al snel de beperkingen van de corona-epidemie. Min of meer gedwongen verdiepte ze zich in de verhalen van de /Xam, het volk dat zich niet boven de natuur stelde, maar zich zag als een klein onderdeel daarvan. Dromen van de Karoo is rijk geïllustreerd met afbeeldingen uit het boek van Bleek en Lloyd.
Oogst week 43 – 2022
De Italiaanse schrijfster Natalia Ginzburg, die ook acteerde in Het evangelie volgens Mattheus van Pasolini en een aantal jaren voor de Communistische Partij in het Parlement zat, schreef in 1960 al een essay dat De kleine deugden heet en gaat over de opvoeding van haar kinderen. Het is samen met tien andere opgenomen in een verzameling met dezelfde titel die in Italië al verscheen in 1972 en herhaaldelijk herdrukt werd. Nu is er een Nederlandse vertaling van. De elf essays zijn geschreven tussen 1944 en 1960. Ze hebben een autobiografische inslag maar hebben een bredere, universele draagwijdte. De schrijfstijl is zeer toegankelijk en beeldend. Zo begint het eerste essay, Winter in de Abruzzen, aldus: ‘In de Abruzzen zijn maar twee seizoenen: de zomer en de winter. De lente is sneeuwerig en winderig als de winter, en de herfst is heet en helder als de zomer. De zomer begint in juni en eindigt in november. De lange zonnige dagen op de lage, droge heuvels, het gele stof op de weg en de buikloop van de kinderen eindigen en de winter begint. Men leeft dan niet meer buiten: de kinderen op blote voeten verdwijnen van de kerktrappen’.
In De fantasten schrijft journalist Ian Buruma over drie levens die je op het eerste oog niet meteen met elkaar zou verbinden. Het eerste is dat van Felix Kersten de weldoorvoede masseur van Himmler die hem zijn ‘wonder-boeddha’ noemde. De tweede hoofdpersoon is Kawashima Yoshiko, een prinses van de Mantsjoes die zich graag als man verkleedde en in China voor de Japanse geheime dienst spioneerde. Tenslotte is er de in ons land zeer bekende Friedrich Weinreb, een chassidisch Joodse immigrant die geld van andere Joden aannam en beloofde dat hij hen van deportatie naar Polen zou redden, maar een aantal van deze mensen uiteindelijk verraadde aan de Duitse politie – zijn figuur leidde in Nederland vanaf 1970 tot een heftige polemiek tussen pleiters voor en tegen hem. ‘Ze waren’, zo schrijft Buruma in zijn Proloog, ‘alle drie Hochstapler. Deze term verwees oorspronkelijk naar een bedelaar die zich de manieren van iemand uit de hogere stand aanmeet wanneer hij in het nauw wordt gebracht. In het Nederlands wordt het woord meestal vertaald als oplichter, zwendelaar of opschepper en heel soms zelfs als hoogstapelaar (…) Weinreb, Kawashima en Kersten konden zo goed verhalen vertellen dat er lang na de oorlog nog steeds geloof werd gehecht aan een aantal van hun wildste verzinsels, in het geval van Kersten zelfs door vooraanstaande historici’. Volgens Buruma is zijn beschrijving hoogst actueel: ‘De drie hoofdpersonen komen akelig eigentijds over in een tijd waarin een Hochstapler uit reality-tv-programma’s president van de Verenigde Staten kan worden, waarin essentiële informatie als “nepnieuws” wordt afgedaan en waarin veel mensen geloof hechten aan de complot- en samenzweringstheorieën die opborrelen uit de collectieve verbeelding van het internet. Weinreb, Kersten en Kawashima verzonnen hun verhalen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, maar deze fantasten zouden zo uit de wereld van de sociale media kunnen komen. Er is, met andere woorden, geen essentieel verschil tussen de situatie tijdens de oorlog en de omstandigheden waarin we nu leven’.