Er mag rivaliteit geweest zijn tussen de schrijvende broer en zus – Geerten en Doeschka – Meijsing, maar uit Liefdevolle rivaliteit: de correspondentie spreekt vooral verwantschap en vertrouwdheid. Dat zal voor een deel zijn – zoals Geerten Meijsing in Spätlese, het nawoord bij de brieven schrijft, waaruit ook blijkt hoe hard de klap van de plotselinge dood van zijn zus bij hem aangekomen is – omdat zij elkaar op papier ontzagen en vooral complimenteus waren waar het hun werk betrof, maar dat is niet de voornaamste reden.
Belangrijker is dat zij elkaar als mens verstonden en hun vak op dezelfde manier benaderden:
‘het schrijverschap was en is voor ons een allesomvattende levenshouding waaraan alle andere bezigheden en beslommeringen van het dagelijkse leven ondergeschikt zijn, de nevenwerkzaamheden die mijn zuster voorzichtigheidshalve bijna tot op het einde verricht heeft ten spijt.’
In de brieven, die de periode 1979 tot 2009 beslaan, gaat het over het werk en de litteratuur, maar minstens even prominent aanwezig zijn de beslommeringen – privé en zakelijk – die in de praktijk behoorlijk veel energie en tijd vragen. Doeschka en Geerten Meijsing nemen geen blad voor de mond en sparen elkaar ondanks hun verwantschap niet. Hun jalousie de métier laait op als de één van de ander vindt dat hij/zij zich teveel op het territorium van de ander begeeft.
De brieven zijn door Nop Maas zo gedetailleerd geannoteerd dat er niet veel aan de verbeelding van de lezer wordt overgelaten, maar zijn werkwijze stimuleert het