Igor Cornelissen (1935) schreef als journalist voor Het Vrije Volk, Het Parool enVrij Nederland over onderwerpen als de sociale strijd, Oost-Europa, communisme, spionage en de Tweede Wereldoorlog.
In Tussen Lenin en Lucebert schrijft hij over de opmerkelijke Nederlandse kunstcritica en communiste Mathilde Visser (1900 – 1985). Visser werd geboren in een welgesteld joods-liberaal milieu. Voor de oorlog woonde zij na een mislukt huwelijk een tijd alleen in Berlijn. Toen het haar daar te heet onder de voeten werd verhuisde ze naar Parijs waar ze de kunstenaars Pablo Picasso, Salvador Dali en Max Ernst leerde kennen. Die vriendenkring vormde haar verder en was de basis voor haar carrière als kunstcritica.
Hoewel ze na de oorlog veel geld gaf aan de Communistische Partij van Nederland kostte het haar veel moeite om het lidmaatschap te verkrijgen. De partijleiding vertrouwde de rijke, in bontjas gehulde bourgeoisdame niet helemaal.
Cornelissen reconstrueerde het levensverhaal van Mathilde Visser aan de hand van brieven, dagboeken en gesprekken met tijdgenoten.