In zijn nieuwste boek beschrijft Gerbrand Bakker in Moeder, na vader een jaar uit het leven van zijn 86-jarige moeder nadat zijn 90-jarige vader is overleden. Hij begint met het verhalen van de laatste maanden van zijn vader. Die is overleden aan spit, schrijft hij, ‘iets anders kan ik er niet van maken.’
Met de details die we van Bakker in zijn andere autobiografische boeken als Jasper en zijn knecht en Knecht, alleen gewend zijn, beschrijft hij de laatste maanden van zijn vader, waarin de dokter, thuiszorgsters, fysiotherapeut, bed, sta-opstoel, rollator en pijnstillers het huis van zijn ouders in komen, terwijl langzaam maar zeker ook verwardheid zich van zijn vader meester maakt. Zij moeder, zelf ook niet meer gezond, ziet ‘met lichte wanhoop’ de achteruitgang. ‘(…) ze zei: “Het loopt allemaal zo anders, we hadden zo graag samen oud willen worden.” Toen zei iemand, ik zal het geweest kunnen zijn, dat dat al zover was, dat die tijd nú was. Dat ze nú samen oud waren, hij 90, zij 86. Alsof oud en gebrekkig zijn steeds maar weer vooruitgeschoven werd; ach, oud en gebrekkig en uiteindelijk dood, dat is iets voor in de toekomst.’
Na vierenzestig jaar huwelijk blijft zijn moeder alleen achter, met haar verdriet. Alle kinderen hebben steeds de helpende hand geboden, aan vader en moeder en aan moeder alleen voor wie het nu allemaal niet meer zo hoeft. Toch is ze gehecht aan het leven, meer dan ze erg in heeft. Bakker beschrijft de hele tijdspanne op zijn bekende directe, feitelijke en daarmee ontroerende wijze en laat onderwerpen als zijn eigen leven, zijn vrienden en geliefden, de natuur en de literatuur niet buiten beschouwing.