Opeens hoor je tot die groep waarvan leeftijdsgenoten plotseling sterven. Een vriend appt over de dood van een oud-klasgenoot, enkele weken later de doodstijding van een jongen waarmee we vroeger biertjes dronken op een studentikoze zolder aan het Singel. Dan het overlijden van een dochter, we schelen nog geen jaar. Allemaal even plotseling en onverwacht. Als de dood zo dichtbij is, en ook wat veraf – want geen van deze overledenen sprak ik pas geleden, en je hebt het er met vrienden of collega’s over, dan zijn reacties vaak hetzelfde. Na een wat meelevend schudden van het hoofd volgt de oproep om de dag te plukken. Het kan zomaar voorbij zijn. Geniet! Vervolgens ga je weer aan het werk, telefoon, mail, vergadering, deadline, en het besef van tijdelijkheid en kwetsbaarheid van leven verdwijnt.
Soms is de dood van een nabije ander werkelijk een aansporing tot andere keuzes in je leven. Heel soms. Deze lente ging ik met vrienden naar Mechelen. Zo’n uitstapje deden we vaker. Het Hans Warrengenootschap noemden we ons, omdat het debuut-tripje, veertien jaar geleden, in het teken stond van Zeeland en de wandelgids Hart van mijn land ik ben terug. Nu lopen we door het Mechelen van Herman de Coninck. Een weekend met een wond. Voor het eerst zijn we met vier. In de eerste coronazomer kwam José, de oudste van ons groepje, door een verkeersongeval om het leven. In de Sint-Romboutskathedraal brandden we een kaarsje voor haar.
Zo plotseling als bij José kwam het einde ook voor Herman de Coninck. Hartaanval in Lissabon. Ik denk aan hem als we de Sint-Romboutstoren beklimmen voor het aanbevolen panoramisch uitzicht. Honderden treden cirkelend op en honderden treden cirkelend naar beneden. Opeens bang. Ik duizel, hartslag in mijn keel. Mijn voeten stappen onzeker voort, mijn evenwicht is zoek. Ik kan zomaar naar beneden storten, m’n nek breken. Of bevriezen in de oude Beiaardkamer, nooit meer een stap zetten, daar blijven: breng voortaan mijn eten maar hier. Hoeveel treden nog? Red ik de begane grond zonder hartstilstand? Kan ik aan iets anders denken? De Coninck was lid van het Sint-Rombouts knapenkoor. Knapen en kerk, ahum. Wat dacht je van de Befferstraat of Beffershof? De drank van gisteravond stimuleerde ons tot de flauwste grappen. Worden dit dan mijn laatste gedachten? Nog zestig treden! Nee, aan die hele klim op en klim af beleefde ik geen greintje plezier. Later staan we bij het muurgedicht De Plek van De Coninck.
Je moet niet alleen, om de plek te bereiken
thuis opstappen, maar ook uit manieren van kijken.
Er is niets te zien, en dat moet je zien
om alles bij het zeer oude te laten?
Er is hier. Er is tijd
om overmorgen iets te hebben achtergelaten.
Daar moet je vandaag voor zorgen.
Voor sterfelijkheid.
Terugwandelend praten we over José, herinneren ons haar uitbundige lach en warmte. Haar dood overrompelende me, stimuleerde me tot echte keuzes: ik schrapte verplichtingen (daar was niet iedereen blij mee), maakte ruimte voor columns, een nieuwe roman. Ik durfde mezelf serieuzer te nemen.
Mag ik haar dankbaar zijn?
Aan de Dije houden wij elkaar even vast, onwetend nog van het nieuwe verdriet dat ons naderde.
Eric de Rooij (1965) schrijft tweewekelijks een column voor Literair Nederland. Zijn debuutroman De wensvader (2020) verscheen bij uitgeverij kleine Uil. Binnenkort verschijnt zijn tweede roman Augustus.