In het portiek van het verzekeringsgebouw waar ik langs loop, hurkt een donkere gestalte. Naast hem liggen een plunjezak en een grote tas. Ik stel mijn ogen op scherp en net als ik heb vastgesteld dat het een dakloze moet zijn, roept de man: ‘Mevrouw, mevrouw, mag ik u iets vragen?’ Het is al aan het schemeren en over een kwartiertje vertrekt mijn trein. Ik weet dat ik moet doorlopen, maar breng het niet op om moedwillig onbeleefd te zijn. Dus blijf ik staan en antwoord bevestigend op zijn vraag.
Natuurlijk gaat het om geld, ik had niet anders verwacht. Hij vertelt het bekende verhaal, het kan ons allemaal overkomen: ontslagen, schulden, uit huis gezet, slapen op een bankje in het park. Nu zou hij graag naar een opvanghuis gaan voor een bad en een bed, maar dat kost drie euro per nacht en die heeft hij niet. Of ik zou willen helpen met een kleine bijdrage? Ik luister en kijk naar de haveloze man met de witte stoppelbaard die probeert zijn waardigheid te behouden in dit vreemde gesprek. ‘Arm en beschaamd zo arm te zijn’, dichtte Vasalis. Ook Bert Bevers schreef over hen:
‘Daklozen
Geen blijf weten zij met zichzelf, maar zeker
kennen ze murw als getuigen hun plaats.
De hemelstreken zijn hun wanden want geen
vensters zijn er om uitzicht te kaderen. Het
zuiden is hun raam. Ook als niemand hem
uitspreekt dragen zij volhardend hun naam.’
Zoveel mensen die ik niet heb kunnen helpen, maken dat ik nu uit mijn portemonnee een bankbiljet haal dat ik aan de man overhandig. Hij kijkt ongelovig van het geld naar mij en vraagt of ik me niet vergist heb. Als ik nee schud, vraagt hij mijn naam, we stellen onszelf voor en geven elkaar een hand. Walter heet hij, Walter. Ik zal zijn naam niet vergeten, beloof ik. Als ik afscheid neem en doorloop, roept hij me na en zegt dat hij voor me zal bidden. Ik voel me Moeder Teresa zelf. Maar ik val door de mand met mijn nobele naastenliefde als ik op het station mijn ov-kaart uit mijn portemonnee neem en zie welk bankbiljet ik weggegeven heb. Oei. Dat was nu ook weer niet de bedoeling. Ik hoef nog niet meteen naast Walter plaats te nemen in het portiek, maar het zal krap worden deze maand.
Schaamte overvalt me. Moeder Teresa?, Sint Maarten ben ik. De nep heilige die een bedelaar onbaatzuchtig slechts de helft van zijn mantel gaf omdat hij er zelf ook nog warmpjes bij wilde zitten. Huichelaar met zijn zogenaamde liefdadigheid, zolang die maar niet ten koste van hemzelf ging. Ik ben geen haar beter.
Mijn nuchtere verstand zegt me later die avond dat Walter waarschijnlijk drank en drugs verkozen zal hebben boven het opvanghuis. Mijn hart zegt dat we niet allemaal hetzelfde bedoelen als we een warm en veilig onderkomen zoeken voor onze angst in de nacht. Ik heb hem in ieder geval in staat gesteld om zelf te kiezen waar hij wil zijn.
Uit: Bedekte termen, Bert Bevers (2023)
Hettie Marzak is poëzierecensent en schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.