Bestaat er een verhaal over een Mariabeeld dat op een nacht van haar plek verdween, de wereld in ging om goede werken te verrichten en nooit meer is teruggekomen? Een variant: na eeuwen ondersteuning bieden aan die en die, ook aan die viespeuk die telkens naar haar borsten kijkt, keert ze terug met zulke ernstige burn-out klachten dat ze met haar schelle overspannen stem alleen maar kan roepen dat ze in de komende decennia echt geen gezeik aan haar hoofd wil hebben. Ik moest daaraan denken toen een collega mij bij de arm pakte en overhaast naar de stilteruimte bracht en me de lege plek in het katholieke nisje liet zien waar ons Mariabeeld altijd had gestaan, tussen twee op elektriciteit brandende kaarsjes in. Alleen haar voetafdruk was nog zichtbaar. Weg. Weg Vrouwe met het zoete gelaat en ontvangende handen. Er is weinig heilig meer in dit leven, dacht ik en vertelde daarmee niets nieuws aan mezelf. Verhalen van wenende Maria’s ken ik wel, zei ik hardop, en ook wel van Mariaverschijningen, maar Mariaverdwijningen, nee.
Bedacht ik een rondreizende Maria omdat ik kort daarvoor de film EO had gezien van cineast Jerzy Skolimowski? Anderhalf uur lang observeer je de wereld door de ogen van een ezel. Het zijn melancholieke ogen. Goede en slechte mensen kruisen het pad van EO op zijn barre levenstocht. Er is veel dierenleed. Of EO nu in het circus of in een kantine met hossende voetbalfans is: de verhouding tussen mens en dier is totaal verziekt, dat was al zo lang voor wij allen geboren werden. Zie het dier. Verander het maar eens.
EO, het verdwenen Mariabeeld, als vanzelf sprong mijn geheugen naar Gerard Reve. Wie leest Reve nog? Wie kent nog het befaamde Ezelsproces uit de jaren zestig van de vorige eeuw? Ik pak Nader tot U voor het gewraakte citaat dat Reve een proces bezorgde. De passage treft me, Reve die net als elk mens hunkert naar gezien worden, wordt – in zijn schrijverschap – opgemerkt door God, in de gedaante van een ‘muisgrijze Ezel’. Er is zelfs een echo van Frits van Egters (Het is gezien, het is opgemerkt). Vervolgens je dankbaarheid seksueel uiten, naakter kan haast niet. ‘Na een geweldige klauterpartij om de trap naar het slaapkamertje op te komen, zou ik Hem drie keer achter elkaar langdurig in Zijn Geheime Opening bezitten en daarna een present-eksemplaar geven, niet gebrocheerd, maar gebonden – niet dat gierige en benauwde – met de opdracht: ‘”Voor De Oneindige. Zonder Woorden”.’ Dat ‘presentexemplaar’ vind ik dan weer bijzonder geestig.
Maar ik dacht ook: zet tien Mariabeelden naast elkaar, zou ik de enige echte eruit pikken? Had ik haar werkelijk gezien, al die jaren? Of bleef zij weggestopt op een plek waar bijna nooit iemand komt, te veel onopgemerkt? Ook door mij? Na de boosheid – was het vandalisme, diefstal of een antigodsdienstige actie – zie ik ook hoe kwetsbaar mooi die lege plek in de stilteruimte is. Soms schuilt er schoonheid in verdwijnen. Mag dit dan de plek zijn voor alle mensen die hier in het verpleeghuis hebben gewerkt en weg zijn gegaan of gewoond hebben en hier gestorven zijn. Dit nisje, om een andere dichter te citeren, ‘een lege plek om te blijven.’
Eric de Rooij schrijft tweewekelijks een column voor Literair Nederland. Zijn debuutroman De wensvader verscheen in 2020 bij uitgeverij kleine Uil. Onlangs verscheen zijn roman Augustus.