Drie zomers geleden was ik nogal getroffen door een vrouw die het lezen net zo ernstig nam als ik. Ze grossierde in ideeën en had een goeie stem. De rest moge duidelijk zijn. Zij was het die me de Eifel aanraadde. Je had er die vreemde meren, maar wat de doorslag gaf – niet onbelangrijk voor een huiverige reiziger,  je was er zo. Ik ging. Niet met haar, zo was onze verhouding niet. Ik ging met vriendin A.
De Eifelmeren worden ‘maren’ genoemd. Ze ontstonden tienduizenden tot miljoenen jaren geleden door vulkanische explosies, diep in de grond. Dit resulteerde in komvormige trechters die zich later met water vulden. Ze zijn daardoor soms griezelig diep. Als oude ogen liggen ze verspreid in het landschap. Naar het midden zwemmen durfde ik niet, dat is het nadeel van het hebben van een levendige fantasie. Want natuurlijk houdt iets zich daar schuil, daar beneden. Je hoeft enkel te verzinnen wat. Vriendin A. sprong nog van een hoge duikplank, ik stak vanaf de kant een duim op.

Er was ook een Maarmuseum. We waren tenslotte in Duitsland, waar ieder zichzelf respecterend stadje een lokaal natuurhistorisch- of Heimatmuseum heeft. Ik haalde A. over, we gingen erheen en werkten ons een weg door de plaatselijke ammonieten, maquettes van maren, stoffig opgezette dieren, vergezeld door paginalange uitleg in het Duits. De pijlen her en der begonnen op te vallen. Ze leidden ons naar een kleinere ruimte. Boven de ingang stond: das weltberühmte Eckfelder Uhrpferdchen. We stapten naar binnen en daar was ze: een rommelig fossiel ter grootte van een middelgrote hond, vier poten en een kop. Ze bleek bovendien zwanger te zijn. Dorstig had ze misschien uit het maar willen drinken, was uitgegleden en had met die dikke buik nooit meer de kant bereikt. Ze zakte die tomeloze diepte tegemoet, fossiliseerde en werd 45 miljoen jaar later opgegraven. Ach, paardje. 

Bewustzijnsvernauwing ligt op de loer, nu de wereld op slot is. De geschiedenis van het oerpaardje helpt me daartegen, evenals de korte verhalen van Tsjechov, die ik pas recent ontdekte. De vederlichte stijl gecombineerd met een existentiële strekking, geeft een hallucinant effect. In het verhaal De zwarte monnik praat de magister Kovrin met een luchtspiegeling die hij de zwarte monnik noemt. Deze figuur drukt hem op het hart te geloven in zijn eigen uitverkorenheid, dat hij de eeuwige waarheid dient. Ik raak tijdens het lezen samen met Kovrin in extase, wanneer de monnik zegt: ‘Mijn vriend, gezond en normaal zijn alleen de doorsneemensen, de kuddedieren. Beschouwingen over de nerveuze eeuw, over uitputting, ontaarding en dergelijke kunnen alleen die mensen ernstig verontrusten die het doel van het leven in het heden zien, de kuddemensen dus.’ Hij is daarna tot in zijn haarvaten bezield en gelukkig, de arme Kovrin.
Niet vergeten dus, het dienen van de eeuwige waarheid. 

 

 

Uit: De dame met het hondje / Anton Tsjechov / Vertaald, geselecteerd en ingeleid door Marja Wiebes en Yolanda Bloemen / Uitgeverij L.J. Veen Klassiek


Mariken Heitman is bioloog en schrijver. In 2019 verscheen haar debuutroman De wateraap bij AtlasContact.

Meer van Mariken Heitman: