Recensie door Rein Swart
Dit boek gaat niet over een onderdeel van de biologie, maar is een roman en wel een heel bijzondere, omdat weinig van de bedoeling wordt prijsgegeven. Het duurt enige tijd voordat de lezer in de gaten heeft waar de schrijver naar toe wil en dan nog blijven er veel vragen onbeantwoord, vooral over de bedoelingen van de hoofdpersonen.
Het is duidelijk waar het verhaal zich afspeelt. Enerzijds is dat in Cleveland, Ohio en anderzijds in China. Chongqing, de grootste stad van China, is de uitvalsbasis van een Nederlander die zich verbaast over alles om hem heen.
Langzaamaan begint het de lezer te dagen dat het om een jonge vrouw in de Verenigde Staten gaat en een jongeman in China. In Nederland vormden ze een stel, maar door gebrek aan liefde en begrip zijn ze uit elkaar gegaan. Het stel, dat niet met name genoemd wordt, poogt los van elkaar zichzelf te hervinden en nieuwe inspiratie op te doen voor hun relatie. Vooral de jongeman heeft dat hard nodig gezien zijn terugblik: ‘Gapende mensen zodra ik mijn mond open deed en een geliefde die zich minder en minder door mij liet inspireren.’
De jonge vrouw verblijft in Cleveland bij haar moeder, die onlangs is gescheiden en heeft weinig op met de westerse mens. ‘Alsof een ego niet juist de kern vormt van de twijfelachtige plantenkunde waar we nog altijd deel van uitmaken. Iedereen een persoonlijkheid? Elke aardbewoner een kunstenaar? Voor elk mens afzonderlijk alleen maar het beste? Dat is in plaats van leuk een koortsdroom, een nieuw waandenkbeeld, een volgende list om ons aan de gang te houden en uiteindelijk in het ongeluk te storten.’
Het inzicht moet vooral van de 32-jarige jongeman komen. Hij denkt in het China met zijn aloude culturele en religieuze tradities een antwoord te krijgen op de vragen waarmee hij worstelt. Die betreffen allereerst zijn relatie, maar reiken ook verder. Hij zou zelfs de compositie van de werkelijkheid willen veranderen. Wat is de bron van de Chinese onverstoorbaarheid en kalmte? vraagt hij zich af.
De jongeman reist gedurende een half jaar door het land. Chauffeur Sheng brengt hem naar leraar Yao en zegt: ‘Leraar Yao komt uit een familie van tao-meesters. De wijsheid is doorgegeven van generatie op generatie. Hij weet alles over plantenkunde. De aarde is volgens hem een levend organisme.’
Hij bezoekt de Drieklovendam, het Terrocattaleger in Xian en krijgt een visum voor Lhasa in Tibet. Het zijn betoverende ervaringen voor hem.
De auteur, volgens de achterflap docent visuele taalkunde in Stuttgart, doet er alles aan om met een open geest en origineel te schrijven, zoals over een andere tijdrekening van de Chinezen. ‘Deze week valt vrijdag op zondag,’ zegt een Chinees bijvoorbeeld tegen de jongeman die er weinig van begrijpt.
Na enige tijd gaat deze roman, die is opgebouwd uit zeventien hoofdstukken met nogal inwisselbare titels als ‘distantie’, ‘vindingrijkheid’, ‘scherpte’ – om de eerste drie maar te noemen, vervelen. De nogal cryptische formuleringen en de stortvloed aan moeilijke vragen die vooral vanuit Cleveland over de lezer worden uitgestort, worden teveel. De verwondering raakt weg, te meer omdat er van een ontwikkeling geen sprake is. Het taalgebruik van de jonge vrouw kent een hoog abstractieniveau en de avonturen van de jongeman blijven erg cerebraal. Hij oefent geen enkele kritiek uit op het Chinese beleid ten opzichte van Tibet, maar neemt voor lief dat men het Tibetaanse volk achterlijk vindt. Het is toch al een roman waarin veel vragen niet ingelost worden, bijvoorbeeld of de jongeman iets heeft geleerd of dat zijn relatie erbij gewonnen heeft. Dat de kritiek op Tibet onweersproken blijft, maakt het boek er niet beter op.