Niet de vrolijke feestjes, de picknicks en slaapfestijnen, maar het niet gehoord worden, de afwijzing, onverwachte klappen, is wat ons van kinds afaan vormt. En wat je daar later mee moet: treed je in de voetsporen van je opvoeders of trek je de stekker eruit en ga je jezelf opnieuw in elkaar zetten? Dat is wat Iggy tracht te doen in de roman Baksteen. Haar vader, ook wel de driekoppige hond genoemd, ‘Die zomaar, (…) uit het niets begon te slaan, je op de grond gooide. Net als je dacht dat er niets aan de hand was, je iets deed of zei en hup, daar lag je weer.’ De man leed aan het syndroom van Korsakov. In haar vorige boek, Confituurwijk, was ook sprake van een alcoholistische vader. Die pleegde zelfmoord en liet zijn dochter achter met enkel een blokfluit en een kat die haar vergezelden naar een nieuw honk. Waar het overleven begon.
In Baksteen sterft de vader tijdens een operatie en is het de dertigjarige Iggy die in de overlevingsstand staat. Ze slaapt met het licht aan, ramen open (de verstikking). ‘Dagelijks dendert de vrijheid voorbij, maar ik mankeer de juiste bouwstenen om er iets mee aan te vangen.’ Er wordt ingezoomd op de vader, zijn dictatoriale aard, zijn hang naar de DDR. In 1989 is hij op de Potsdammer Platz als de muur valt. Zijn dochters zijn vernoemt naar popsterren, Iggy (Iggy Pop) en Pink (Pink Floyd). Hij wil ze tot schaakmeesters drillen, leert ze ijzeren disciplines (Seid bereit? Immer bereit).
De geest gaat altijd en onvermijdelijk op zoek naar het hoe en waarom van de dingen, betekenis willen zien in wat ons is overkomen. Op haar tiende weet Iggy dat ze ervoor moet zorgen geen slachtoffer te zijn. Ze waant zich Matilda uit het boek van Roald Dahl, die op het juiste moment over de juiste krachten bezit om het onheil af te wenden. Als ze in een vakantiekolonie wordt aangerand door de begeleiding, laat Matilda natuurlijk verstek gaan.
Iggy denkt aan de schrijfster Tove Ditlevsen, die een evenzo donkere jeugd beleefde. Ditlevsen schrijft dat een donkere kindertijd blijft huilen en klagen als een diertje dat opgesloten zit in een kelder. ‘Hij ontsnapt uit je keel als je adem in de kou, en soms is het te klein, dan weer te groot. Hij past nooit precies. Pas als hij ooit is afgeworpen als een dierenhuid, kun je hem in alle rust bestuderen en erover praten als een ziekt waarvan je bent genezen.’ Iggy ervaart haar kindertijd als een ‘chronische ziekte’ waar ze nooit vanaf zal komen. Tot ze na de dood van haar vader twee grote zakken met bakstenen van een afgebroken muurschildering voor haar deur vindt. Het wordt een onvermijdelijke zoektocht naar wie haar vader eigenlijk was. Een zoektocht waarbij ze zichzelf vindt.
Vindevogel schrijft zinnen die overdonderen, in één zin breekt ze een wereld aan belevingen open. En wat een prachtige(overwinnings-) laatste passage van dit boek. Ik denk aan de veertigduizend kinderen in Nederland die tijdens de lockdown te maken hadden met huiselijk geweld, emotionele verwaarlozing, dat nog meemaken. Die wens ik net zulke gebalde taal toe als Vindevogel bezigt. Taal waarmee je een getroebleerde jeugd in kaart brengt. Of geef ze in ieder geval dit boek.
Baksteen / Femke Vindevogel / 211 blz. / Van Oorschot
Inge Meijer is een pseudoniem, schrijft met de ramen open.