Drieëntwintig jaar geleden overleed Ischa Meijer. Mijn toen zestienjarige oudste dochter vertelde het me bij thuiskomst op die veertiende februari 1995. ‘Het was op de radio’, zei ze nog. Hij was jarig die dag, tweeënvijftig geworden. Radiopresentator bij de VPRO, interviewer, chansonnier, opeens weg. Ik was geschokt. Connie Palmen zei, ‘dat bij de dood van haar man een schok door Nederland ging’. De media zei dat dat wel meeviel. Dat Ischa als linkse jongen de laatste twee jaar van zijn leven voor Joop van den Ende werkte, werd hem niet in dank afgenomen. Ook zeiden ze dat hij als columnist geen geliefd figuur was zoals Simon Carmiggelt. Ach, ze zeiden zoveel toen.
Deze week pakte ik zijn boeken erbij. Een jongetje dat alles goed zou maken, De handzame Ischa Meijer,waarin het verhaal ‘Bankstel’. De toon waarop hij verslag doet van het inricht talent van zijn ouders. Een dressoir, twee fauteuiltjes en een bank werden geleverd door wooninrichtingsbedrijf ‘Baja’. Zijn ouders sleepten er mee door de kamer maar kregen het niet op hun plek.
“Ik red het niet”, zei mijn moeder.
“’t Kan er niet in”, zei mijn vader.
“Die meneer van Baja zei anders…,” hijgde mijn moeder.
“Die meneer van Baja is een schoft,” siste mijn vader. “Die meneer van Baja is blij dat hij ons dit heeft verkocht. Wat kan ’t hem schelen dat wij …”
De bank werd voor het dressoir gezet. Het dressoir werd weggetild. De bank ging tegen de muur. De bank werd voor de boekenkast geplaatst. (…)
“Ik bel die gore antisemiet op,” zie mijn vader tenslotte.
“Laten we het nog éénmaal proberen,” gilde mijn moeder. En ze verzette de stoeltjes achter het dressoir.
Later op de avond komt meneer Baja zelf.
“Dat doen we zo en zo,” zei meneer Baja.
Zonder hulp verplaatste hij de meubels. In een minuutje stond alles op z’n plaats. Alsof het daar hoorde, en nergens anders. Het hóórde ook daar en nergens anders. Het zou daar blijven en nergens anders.
“O, u bent geweldig,” zei mijn moeder tegen meneer Baja,
“Een kunstenaar,” zei mijn vader, enigszins dof.
“Niets te danken, graag gedaan,” zei meneer Baja. En hij vertrok.
En dan De Dikke Man, stukjes die hij vijf jaar lang schreef voor Het Parool. Schetsen uit het dagelijkse leven van Amsterdam. Met veel bijvoeglijke naamwoorden. De gesprekken met Een Oude Kennis, De Zenuwachtige Kennis, Een Verre Vriend, De Melancholieke Drinkebroer, De Kleine Kale Uitgever, De Kale Acteur, De Stralende Jongeman, Het Meisje In Uniform alsook Het Filosoofje, waarvan iedereen wist dat hij daarmee Connie Palmen bedoelde. Het had iets pedanterigs die Dikke Man, pathetisch ook. Nou, nou, nou.
Ik begon te lezen. De dagelijkse ontmoetingen; op de brug, gesprekken met De Baas Van Het Koffiehuis in Het Koffiehuis, in Het Morsige Café, tijdens zijn ‘namiddagwandelingetje’. Er zijn veel ‘namiddagwandelingetjes’ Opmerkelijk hoe deze getormenteerde man in zijn stukjes zo’n scherp inzicht in de ander toonde. Dat de man, die in het gewone leven niet goed raad wist met zijn eigen kinderen, zo liefdevol schreef over kinderen (ook over zijn eigen). De Dikke Man, in al zijn hoofdletters, blijkt zoveel jaar na dato om te smullen. Een tijdsbeeld van het Amsterdam van toen. En verdomd, wat zijn ze Carmiggeliaans. Ik kom in de stemming en verlang opeens hevig naar een brugleuning waar in Gekwelde Toestand, of in een staat van Verbijstering tegenaan gehangen kan worden. Dat dan De Dikke Man langs komt en dingen zegt als: ‘Aan de boemel?’, of ‘Lang niet gezien.’ of ‘Wat is er met jou aan de hand?’ Dan volgt een gesprek waaruit een beeld ontstaat dat je zo aan de muur kunt hangen.
‘Als ik
iedereen
zou haten
die
mij niet mag
had ik
geen leven
dichtte De Dikke Man, krachteloos.’
Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken en over de ontdekkingen die zij doet in de marges van de literatuur.