Als ik boos ben, draai ik bij voorkeur een van de zes symfonieën Wq. 182 van Carl Ph. E. Bach. Op moeilijke momenten is het altijd weer de muziek van Mozart die me in balans brengt – en daarin sta ik niet alleen. Neem dit gedicht van de Vlaamse dichter en journalist Jozef L. De Belder:
Een vogeltje uit morgenrood.
Mijn lief, met haar twee borstjes bloot.
Maar ook de dood.
De rode aardbei en het brood.
Een vriend en trouwe tochtgenoot.
Maar ook de dood.
Een blauwe zee met witte boot.
Mozarts sonate in D groot.
Mijn lief, haar lippen en haar schoot.
Het morgenrood, het avondrood.
Maar ook de dood.
Het is raden om welke sonate het gaat, maar laten we voor D gr.t. voor ’t gemak het C gr.t. van het pianoconcert nr. 21 KV 467 invullen, omdat we op die manier uitkomen bij het prachtige essay – een verhaal haast – dat de Georgische roman- en toneelschrijver Lasha Bugadze inzond in het kader van RCO meets Europe, waarvan de winnaar in 2019 bekend zal worden gemaakt. Bugadze gooit wat mij betreft hoge ogen en het zou niet de eerste prijs zijn die hij in de wacht zou slepen!
Bugadze beschrijft dat hij nog voor zijn geboorte, ‘in Mama’s buik’, al luisterde naar dit concert. Later vertelde zijn vader hem over Mozarts Don Giovanni. Muziek die de harde tijd onder de Russische bezetting verzachtte, waar ‘morgenrood’ een andere betekenis had dan bij De Belder. De muziek van Mozart kan er dus voor zorgen dat bepaalde gevoelens naar de achtergrond worden gedrukt.
Dat gold ook voor Mozart zelf; in de tijd dat hoge heren de baas over hem wilden spelen – geen communisten, zoals bij Bugadze, maar de adel of de kerk. Mozart wilde in vrijheid kunnen werken, om in muziek te kunnen vatten wat hem bezighield.
Het verhaal van Bugadze voert op die manier naar een ander essay over het hoofdthema in leven en muziek van Mozart, op de website van Theo Witvliet, ‘Bevrijding en benauwdheid’. Witvliet citeert Nikolaus Harnoncourt die stelde dat Mozarts muziek ‘de gehele volheid van het menselijk leven van de diepste smart tot de hoogste vreugde omvatte.’
In dienst van bisschop Colloredo, waar Mozart zowel concertmeester als hof organist was, had hij volgens Witvliet ‘in letterlijke en figuurlijke zin geen enkele speelruimte (…). Zijn zoete wraakgevoelens jegens de hoge heren (…) sublimeert hij in Figaro’s aria Se vuol ballare, signor contino, als je wilt dansen, heer graafje …’
Temidden van de boze buitenwereld voelden Bugadze en Mozart zich alleen in het schrijven of luisteren naar muziek werkelijk vrij. Bugadze begreep het al ‘als foetus van acht maanden, nog veilig in Mama’s buik.’
Els van Swol leest alles wat los en vast zit en slaat als het even kan geen toneelvoorstelling van Shakespeare over. Zij bezoekt regelmatig het concertgebouw waar ze dan weer over schrijft in haar columns.