Deze maand ontvang ik voor de eerste keer AOW. Voor andere mijlpalen zoals afstuderen, huwelijk en geboorte van de kinderen moest ik nog inspanningen leveren, maar dit wordt me zomaar in de schoot gevlijd. Of mijn levenswandel nu onberispelijk is geweest of dat ik duistere paden betreden heb, het maakt niet uit. Voor AOW hoef je niets te doen, alleen maar officieel bejaard te worden. Nu het dan zo ver is, roept dat toch wel vragen op: wat vul ik in bij enquêtes als er naar mijn beroep gevraagd wordt? Nog steeds docent Nederlands, of moet ik er nu ‘voorheen’, ‘vroeger’ of ‘voormalig’ voor zetten? Of vul ik ‘huisvrouw’ in, of ‘gepensioneerd’ of zelfs ‘pensionado’, zoals ik tot mijn afgrijzen wel eens tegenkom?
Onzin, zeggen de kinderen. Jij blijft je hele leven lerares Nederlands. Je hebt je kennis en je liefde voor alles wat met taal te maken heeft toch niet tegelijk met de sleutels van je leslokaal ingeleverd? Je houdt toch ook niet op met moeder zijn omdat de kinderen de deur uit zijn? Je hoeft alleen niet meer ruimtevullend te spreken, alsjeblieft, je staat niet meer voor de klas waar je in elke hoek verstaanbaar moet zijn. En als we vragen of je even wilt nakijken of we iets correct geschreven hebben, dan graag het korte antwoord, mam, en niet de hele grammaticale uitleg. Wat dat betreft verandert er dus niets. ‘De aarde is niet uit haar baan gedreven’, zoals Willem Elsschot dichtte. De wereld zal er morgen weer hetzelfde uitzien, zoals ze altijd doet, ondanks alle gebeurtenissen die haar doen schokken. Plotseling tot een andere leeftijdscategorie gerekend worden valt daar niet onder, gelukkig maar.
Een andere vraag is of ikzelf nu veranderd ben? Ik besef dat ik inderdaad tot de bejaarden ben gaan behoren. Niet in één keer, denk ik, maar toch: ik kan zo voor de vuist weg de beginregels van klassiekers uit de wereldliteratuur citeren, maar ik ben vergeten waar ik mijn bril heb neergelegd. Gisteren heb ik urenlang gezocht naar de afstandsbediening, omdat ik zonder dat ding de radio niet kan uitzetten of van zender veranderen; we hebben daarom de hele avond verplicht naar muziek moeten luisteren, en ik haat opera. Oud worden zal langzaamaan een ruïne maken van de vaste burcht die ik ben. Op een dag zullen er vier ruiters, zwijgend op hun paard gezeten, staan wachten aan de overkant van de slotgracht. Ze zullen me gebieden om de ophaalbrug neer te laten en me over te geven, maar nu nog niet, nog niet. Ik ben nog steeds de koningin van het kasteel.
‘Een goed najaar’
De vruchten zijn verkocht.
De boeren betalen de pacht aan de Heren.
De vliegen vallen dood op tafel.
Het regent gulzig en de bieten glanzen.
De akkers verteren hun moederkoek
en stijf in de wolken nadert de winter.
Morgen koop ik zeven kannen olie
en een nieuwe bril om in het boek te lezen.
Deze winter ga ik nog niet dood.
uit: Gedichten 1954-1968 / Paul Snoek
Poëzierecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.