Ik was deze week in Deventer, een stad die zich uitstekend leent om er zonder enig plan rond te lopen. Onderwijl dacht ik aan een plek om het boek te lezen dat ik bij me had. Er zijn boeken die zich buitenshuis niet laten lezen, die blijven vergeten in de tas. Er zijn ook boeken die gelezen willen worden, waar dan ook. Boeken die er geen genoegen mee nemen alleen in de trein gelezen te worden, als ze eenmaal mee zijn willen ze overal uit de tas. Ze brengen iets teweeg wat je niet kunt duiden maar waar je steeds weer in duikt om de ervaring van die ‘teweegbrenging’. Zo ging het mij met De kennismaking van Nicolien Mizee. Brieven aan een introverte man die haar nooit terug schrijft. Vanaf de eerste tot de laatste brief heb ik er me ongelofelijk mee vermaakt om zinsneden als deze:
‘Je lijkt soms zozeer een verzameling afgeronde theorieën, dat ik me wel eens afvraag of je menselijk bent. Ik kreeg even hoop toen ik je twee speculaasjes zag eten, maar nam aan dat je research aan het doen was voor een nieuw scenario.’
Toen ik een leeg tafeltje vond in een geschikt café, haalde ik – nog voor ik mijn jas uit had – het boek tevoorschijn. Terwijl ik zat te lezen in dat stevig uitgevallen boek, stelde ik me zo voor dat enkele cafébezoekers zich zouden afvragen: ‘Wat leest zij daar toch zo gretig?’ En wanneer ik – gebogen over het boek, amper opkijkend om een glas wijn te bestellen – met een ingehouden lach op mijn gezicht een bladzijde omsloeg, zouden ze zich afvragen: ‘Wat lacht zij daar toch?’ En ze zouden met me mee lachen en vragen wat er zo leuk was. Dan zou ik begeesterd vertellen over een vrouw die naar het theater ging omdat er een vrijkaartje voor haar geregeld was, maar dat toch betalen moest. Dat alles wat ze zegt verkeerd begrepen wordt. En dat er veel tijd heen gaat met de dingen weer rechtbreien. Dat alles zo goed geschreven is, zou ik vertellen.
Er rekening mee houdend dat ze er niets van zouden begrijpen, zou ik ze tot slot de brief van vrijdag 10 januari 1997 uit het boek voorlezen.
‘Vandaag, beminde ongelovige, zullen we het eens hebben over goede manieren, een onderwerp dat al eerder ter sprake gekomen is, maar dat we naar mijn idee nog niet voldoende uitgediept hebben.
Het is je misschien weleens opgevallen dat wij een groot deel van de tijd langs elkaar heen praten. Jij bijvoorbeeld, geeft eigenlijk nooit antwoord op de vragen die ik stel, maar op de vragen die je erachter vermoedt. Om jou niet in een lastig parket te brengen, praat ik dan maar met je mee, waardoor we aan het eind alle twee volkomen de kluts kwijt zijn.’
Als ik die hele brief dan heb voorgelezen en vooruit, er nog eentje doe, zouden ze het net als ik een boek vinden dat ‘iets’ teweeg brengt, en het meesterlijk vinden.
Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken en over de ontdekkingen die zij doet in de marges van de literatuur.