In Kindertijd vertelt Tove Ditlevsen (1917–1976) over haar kennismaking als kind met de bibliotheek. Ze wil er geen kinderboeken lezen, maar een boek van Victor Hugo. Deze scène roept meteen eigen herinneringen op, ze tuimelen uit een verborgen hoekje in het volle licht. Aan de hand van mijn moeder betreed ik het Trifolium in de Rigelstraat, een openbare leeszaal in Hilversum op fietsafstand van ons huis. Bij binnenkomst zie ik links de kasten met kinderboeken, op de rug gerubriceerd met de letters A, B en C  – en D voor de studieboeken. In het midden van de zaal zitten achter tafels de dames (nooit mannen) om boeken in te nemen of af te stempelen. Rechts de kasten met boeken voor volwassenen – en de tijdschriften. Verboden terrein.

Net als Ditlevsen was ik al snel verveeld met die kinderboeken. Zeker de boeken die door de dames achter de tafel werden aanbevolen. ‘Wil je dit niet lezen?’ ‘Heb ik al gelezen,’ loog ik op een gegeven moment. Van de C-boeken leende ik wel alles van Snuf de hond. Ik wilde graag een hond en legde als hint voor mijn ouders de boeken van Piet Prins altijd goed zichtbaar op tafel. En ik leende Reis door de nacht van Anne de Vries, omdat de meester op school het had aanbevolen. Maar typische jongensboeken als Arendsoog of De Kameleon, nee. Die personages waren allemaal zo braaf en vooral ook zo seksloos. Ik denk dat ik dat in de A-B-C- boeken miste, erotiek. Ik verwachtte meer van mijn gading op de afdeling volwassenen te vinden. Je kon alleen niet zomaar langs de tafels van de bibliothecaressen komen, en was het je wel gelukt, werd je kort daarna teruggefloten. 

De boekenkraam op de markt bleek interessanter. Met  het weinige zakgeld dat ik kreeg, kocht ik als tienjarige nieuwe deeltjes van Lucifera zonder dat vader en zoon boekhandelaar hun wenkbrauwen fronsten. Handel is handel. Overigens was het weer mijn tante Neel die me, bewust of onbewust, op weg had geholpen. Op een keer stak tussen de Tarzancomics en Kuifjes die ik geregeld van haar kreeg, een pocket met als titel Heksensabbat. Heldin van deze pulpstripboekjes voor volwassenen was Lucifera. Tijdens de middeleeuwen was zij als speciale gezant van Satan uit de hel op aarde gekomen om de mensen op het slechte pad te brengen, met als wapen haar lichaam. Om de zoveel pagina’s ging zij uit de kleren. Borsten en vrouwenbillen waren met verve getekend, genitaliën bleven geheim en mannen hielden doorgaans hun kleren aan. Wat vooral indruk maakte was de ongecensureerde wreedheid: er werd gemarteld, er werden hoofden afgehakt, teennagels en tongen uitgerukt, en dat ging pagina’s door. Wat een wereld! En onvindbaar in de openbare leeszaal. Tegen zoveel fastfood konden de tweelingjongens van de Kameleon onmogelijk op. 

Ik rekende Lucifera meestal bij de zoon af. De vader was een norse man, tot hij keelkanker kreeg. Bij zijn terugkeer kon hij alleen iets zeggen als hij zijn vingers op het gaatje in zijn keel hield. ‘Blij u weer te zien,’ zei ik, en overhandigde hem een nieuw deeltje Lucifera. Mijn begroeting ontroerde hem. ‘Voor jou,’ zei hij en drukte mijn hand met Lucifera tegen mijn borst.

 

 


Eric de Rooij is schrijver, dichter en humanistisch geestelijk begeleider. In 2020 verscheen zijn debuutroman De wensvader bij uitgeverij kleine Uil. Voor LN schrijft hij over boeken die iets voor hem betekend hebben.

 

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Eric de Rooij: