De in maart 2012 uitgekomen editie van Liter presenteert zich met een titelloze, rood/wit gestreepte cover (zie foto). Een verschijning die veel weg heeft van een cahier dat nog beschreven moet worden. Een wat kale binnenkomer en ook de inhoud is wat schraal vergeleken met voorgaande edities. Veel tekstanalyses en besprekingen van bestaand werk. Veel poëzie en een enkele prozabijdrage.
Daarentegen besteedt Liter jaargang 2012 – in alle vier zijn edities – speciale aandacht aan het werk van dichter en schrijver Willem Jan Otten. Het is mooi een gewaardeerd dichter en schrijver nader belicht te zien. In het maartnummer resulteert dit in een interview met Willem Jan Otten door Tewin van den Bergh (boeken- en theaterman) en Gerda van de Haar (werkt aan een studie over Marcel Möring). Jaap Goedegebuure analyseerde Ottens roman in verzen De vlek en in de rubriek Maatwerk wordt dezelfde roman besproken door Menno van der Beek.
De aandacht die er aan Willem Jan Otten wordt besteed, richt zich voornamelijk op zijn laatste werk De vlek waarin een man te horen krijgt dat er een vlek op zijn longen is gevonden en dat hij niet lang meer te leven heeft. Later blijkt dat de longfoto verwisseld is met die van een ander. In het interview geeft Otten het ontstaan van De vlek vrij. Het gegeven heeft hij van essayist Rudy Kousbroek, die op een dag de diagnose longkanker kreeg, met een levensverwachting van slechts enkele maanden. Een paar dagen daarna werd Kousbroek weer opgeroepen en kreeg hij te horen dat er een vergissing was gemaakt. De aangetaste longen waren niet van hem, foto’s waren verwisseld, Kousbroek was kerngezond. Otten vroeg zich in deze vooral af: ‘wie was degene met wie hij is verwisseld?’ Voor Otten is De vlek een eerbetoon aan Rudy Kousbroek. Het interview is geïllustreerd met een portretfoto van de auteur die een sterk vooroorlogse uitstraling heeft. Mooi beeld.
Jaap Goedegebuure ontdekte in De vlek een parallel met Awater van de dichter M. Nijhoff en werkte dit breed uit. Menno van der Beek haalt in zijn recensie over hetzelfde boek Homerus aan. Van der Beek raadt de toekomstige lezers overigens aan de achterflap van het boek niet te lezen, daar de plot daarin verraden wordt en de verrassing bij eerste lezing daardoor ernstig wordt verstoord.
Verder in Maatwerk (een rubriek voor recensies) onder meer Hilde Bosma die Stille zaterdag van Désanne van Brederode en In de voetsporen van Gerrit Achterberg van Wim van Amerongen bespreekt. Recenseert Elizabeth Kooman De bijbel volgens Nicolaas Matsier en Teunis Bunt de nieuwe dichtbundel van Hagar Peeters, Wasdom.
In de rubriek Klinker & Medeklinker schrijft de dichter Edwin Fagel (de schepper, dus Klinker) hoe hij bij het schrijven van zijn nieuwste gedichtenbundel Het geroofde lichaam van Charlie Chaplin op een muur stuitte. Als schepper van poëzie vindt hij dat elke opvatting over dit genre een doodlopende weg is. Openhartig en zoekend beschrijft hij hoe deze bundel is ontstaan. In Kijken (medeklinker) geeft Klaas Touwen een beschouwing over dezelfde bundel. Waarbij hij afsluit met de opmerkelijke conclusie dat de dichter zich wijdt aan autonome kunst en daarbij de ervaring opdoet een bundel te hebben gemaakt die hij niet beoogde.
Van Maaike Meijer (auteur biografie van M. Vasalis) een bespreking van Een ziektegeschiedenis van de dichter (en als recensent aanwezig in deze editie) Menno van der Beek. Deze bundel las Meijer als een van de 165 bundels die zij in haar hoedanigheid van juryvoorzitter, las voor de VSB Poezieprijs 2011. Een raadselachtige bundel die Meijer ook na meerdere malen herlezen ‘niet helemaal in de vingers’ kreeg. In deze uitvoerige bespreking lijkt dat haar, zo op het oog, wel gelukt te zijn. Hoewel, net als met de Ballade van een gasfitter van Gerrit Achterberg blijkt ook Een ziektegeschiedenis ‘tot op zekere hoogte oninterpreteerbaar’. Boeiend is het zeker, deze anatomie van een gedicht te lezen.
Verder een gedicht van W.B. Yeats De wederkomst, in een vertaling van Menno van der Beek. Van Dingeman van Wijnen schrijft een inleiding op het verhaal De degredatie van Sint Joris van de Italiaanse schrijver Eugenio Corti (1921). Benno Barnard bespreekt in Mijn gedichtenschrift een gedicht van Wiel Kusters uit zijn bundel Bewaarmachinist (2011).
Meer gedichten van Hans Dingemans Laten we gaan, Anthony Carelli Vers vertaald [1].
Juliën Holtrigter (pseudoniem Henk van Loenen) dicht mooie beelden. Zoals in onderstaand fragment van De wind is gaan liggen (uit: Snijderseiland):
‘De wind is gaan liggen, de stad schoon geblazen.
Erboven een hemel aan onsamenhangende strepen.
en nevels. Alsof iemand een schoolbord
vol heeft geschreven en daarin blind is gaan vegen.
(…)
Je kunt je ogen wel sluiten maar geuren
zijn niet te negeren.’
Liter
Uitgegeven door: Stichting Liter
Verschijnt 4 keer per jaar.
Prijs los nummer: 9,50
Abonnementen: € 33,- (studenten € 28,-, buitenland € 51,-)