Ik was de enige in mijn omgeving die links was, maar dat vond ik niet erg, ik vertoonde op verzoek gewillig al mijn kunstjes met mijn linkerhand, bijvoorbeeld tekenen of soep eten, wat nooit naliet algemene verbazing af te dwingen, alsof ze een hond zagen rolschaatsen. Mijn linkshandigheid werd beschouwd als een vreemde speling van de natuur, een handicap, alsof linkshandigheid en onhandigheid synoniemen waren.
Het werd pas echt een probleem toen ik naar school ging. De nonnen die de school leidden, waren van mening dat het gebruik van de rechterhand welgevallig was aan God, maar dat van de linkerhand behoorde tot het domein van de duivel. Daarom moest ik op school elke dag, lang nadat de andere kinderen naar huis waren gegaan, nablijven om te oefenen in het schrijven met de rechterhand. Een handwerkje waarvan alle steken de andere kant opliepen, moest ik zo vaak uithalen en opnieuw doen dat de stof stijf stond van snot en tranen. Zo kwam ik erachter dat je ook gestraft kon worden voor iets waar je zelf niets aan kon doen. Het hielp niet bovendien: ik was en bleef linkshandig. Net als vele anderen, zoals Joost Zwagerman, die een titelloos gedicht schreef dat werd opgenomen in Tirade, Jaargang 29:
‘Gemakzucht, van wie heb ik dat? Wie doopte
inkt in nog meer inkt, of deed
niemand me dat voor?
Mijn kreupel wapen was
linkshandigheid. Wat ik maakte
werd vlek of dwaze moederhand
die geduldig bleef ontwrichten.
Zo wist ik woorden en hoe die
te omzeilen. Ik blonk uit
in onontwarbare behendigheid.
Wat blijft, heb ik bewaard – ik
ben juist, de pen de lompe horrelvoet.
Mijn ene plichtsverzuim behaagt
het andere. De onvolkomenheden opgespaard.
Slechts de wakkere berusting waarmee
ik in mijn vingers knijp tot ze niet
meer kunnen, weet ik niet te rijmen
met aaien, opstaan, opschrijven
en hoe dat alles verder moet.’
Een tijd geleden sprong op een boekenmarkt een klein boekje als ware het vanzelf in mijn handen: De natuurlijke superioriteit van de linkshandige van James T. de Kay uit 1991, uitgegeven door BZZTôH. Een vermakelijk boekje waarin op humoristische, maar ongefundeerde wijze aangetoond wordt dat linkshandigen heel bijzonder zijn: ze zouden artistieker, intuïtiever en gevoeliger zijn dan rechtshandigen. Er waren grote namen bij: Michelangelo, Napoleon, Mozart, Helen Keller, maar ook Jack the Ripper en Billy the Kid zouden linkshandig zijn geweest. Of het nu waar was of niet, ik ging er wat rechterop van lopen.
Linkshandigheid wordt gelukkig niet meer als een afwijking beschouwd. Er is zelfs erkenning ontstaan in de vorm van ‘Linkshandigendag’ op 13 augustus. Wij, linkshandigen worden niet meer gerekend tot de vergissingen van Moeder Natuur of de discipelen van de duivel. Ik krijg niet meer te horen: ‘Nee, met je móóie handje!’, als ik iets met mijn linkerhand doe. De oude man in Marokko, die zijn thee stiekem weggooide nadat ik hem het glas met mijn linkerhand had aangereikt, is allang dood, net als de nonnen. Maar na al die jaren heb ik nog steeds de pest aan handwerken.
Poeziërecensent Hettie Marzak schrijft maandelijks een column voor Literair Nederland.