In de zomer ruik ik beter – misschien is het iets hormonaals – en wat ik ruik, naast versgebakken chocoladebroodjes en roombotercroissantjes, is rook. Sigarettenrook. Het gaat overal doorheen, alsof het geen geur is maar een geluid, een radio die net iets te hard aanstaat bij de buren. Ik ben op de camping en misschien lijkt het zo, maar ik heb het idee dat het vooral Duitsers zijn die roken. Of eigenlijk: die openlijk roken, want natuurlijk zie ik jonge moeders met peuken bij een muurtje staan, beschaamd, en later tref ik diezelfde moeders in de rij bij het winkeltje voor verse kaiserbroodjes, veel minder beschaamd, en dan hoor ik ze het platte Utrechts van mijn jeugd spreken – opvallend, want we zijn best wat kilometers van mijn geboortestad verwijderd. De mensen die open en bloot hun rook de wereld inblazen blijken allemaal Duits. Of zo lijkt het, het is te warm om dit te toetsen.
Als tiener was ik nogal gek van een man die het roken tot iets erotisch verhief. Het was altijd zomer in die tijd en ik wilde het van zijn lippen kussen, de dorre smaak van zijn Gauloises maakte me niets uit. Toch stak ik zelf nooit een sigaret op. Maar het roken bleef lang na deze man nog iets romantisch houden, ondanks alle waarschuwingen, en altijd als ik mensen rond een rookpaal zag staan – op het station, bij de ingang van om het even welk gebouw, bij de bushalte desnoods, of gewoon bij een afdakje, de lichtgevende puntjes een grimmig soort vuurwerk – dacht ik: zij hebben tenminste iets te doen. Ik bedoelde: zij weten zich tenminste een houding te geven. Nu levert de aanblik van rokers me vooral een oorwurm op, mijn hoofd wordt direct in beslag genomen door The Editors: the saddest thing I’ve seen / were smokers outside the hospital doors. Ik heb nooit meer iemand gezien die sexy rookt. Ik heb er ook nooit naar gezocht.
Over iets te doen hebben en jezelf een houding geven, hoefde ik gelukkig niet lang na te denken. Er kwamen smartphones die afleiden maar, fijner nog, er bleef altijd wat te lezen. Waar ik ook ga, heb ik een boek bij me. En ik ben niet de enige. Op het strand naast de camping zie ik ze overal – Nederlandse boeken, Duitse, Engelse, Tsjechische. Een topless zonnende vrouw (zijn die borsten echt? nee, maar wat zijn ze goed gelukt!) houdt een ereader tussen haar gezicht en de zon. De dames naast me (‘hij lijkt rustig maar geloof me, het is een beest in bed’) steken na hun geroddel geen peuk maar een boek op. Mijn oudste zoon leest een essaybundel over tijd, zestien is hij en hij snapt er niets van, om de paar zinnen vraagt hij hulp aan zijn vader, maar hij probeert het. Mijn nichtjes lezen Duckies, zelf verlies ik me in de verhalen van Denis Johnson. Af en toe ruik ik rook. Sigarettenrook. Dan steek ik mijn neus tussen de bladzijden – veel beter.
Marijn Sikken mijmert over lezen, verhalen en literatuur en schrijft daar columns over. Haar debuutroman, ‘Probeer om te keren’ (2017) verscheen bij Uitgeverij Cossee.