Wellicht omdat ik ben opgegroeid in een soort van groepsgebeuren heb ik een hekel aan clubjes. Nooit een kamer voor mezelf gehad. Als jongste ondergesneeuwd door de expansiedrift van oudere broers en zussen. En wat dat allemaal teweeg bracht. Daar word je beschouwend van. We waren met zeven kinderen en een inwonende grootvader. En dan nog mijn ouders. Genoeg om nooit meer lid van een club te willen worden. Toch beklom ik op een doordeweekse ochtend de trap naar de bovenverdieping van een vrij jonge boekhandel in Arnhem. Tussen de ruim opgezette boekentafels en lange wanden vol boeken zaten zeven vrouwen rond een tafel. Er was een staande kapstok, een bijzettafeltje en thermoskannen met koffie en thee. Nee, geen koekjes.
We hadden elkaar hiervoor één keer ontmoet. Om de boeken te kiezen en de data te plannen. Toen we uit elkaar gingen waren we een leesclub. Zo gaat dat. Dat was zes weken geleden. Mijn neiging af te zeggen (boek niet uit, geen tijd ) onderdrukte ik. Want ik was contactpersoon. Hoe dat zo gekomen was weet ik niet meer. De helleveeg van A.F.Th. van der Heijden lag in meervoud op tafel. Ik pakte mijn exemplaar erbij. Tussen de bladzijden die ik tijdens het lezen van belang achtte, had ik gekleurde strookjes papier gestoken. Belangrijke dingen vervliegen snel tot onbeduidende dingen zo gauw je ze kenbaar wilt maken. Zo ging het ook deze ochtend.
We schreven onze namen op dubbelgevouwen A-viertjes en zetten die voor ons neer. Zo wisten we wie we waren. Toen zei iemand, ik keek op het dubbelgevouwen papiertje en zag dat ze Lieke heette. ‘Wat een afschuwelijk boek was het’. Ze kneep daarbij haar ogen dicht en schudde haar bovenlijf alsof ze het koud had. ‘Ik vond het taalgebruik zo grof’, voegde de vrouw die Annet op haar briefje geschreven had, eraan toe. ‘Zo ga je toch niet met elkaar om.’ ‘Vergeet niet dat het in de jaren vijftig/zestig speelde’, zei iemand waarvan ik de naam niet kon lezen. ‘Ja, maar dan hoef je toch niet zo’n grove taal te gebruiken’, zei Lieke weer. Zo ging het een tijdje door. Er was geen enkele compassie met de hoofdpersoon, tante Tiny. Altijd met haar poetsdoek in de weer. Altijd haar gelijk halend bij haar familie die ze de schuld gaf van haar mislukte leven.
Het was eigenlijk een nogal hilarisch boek. Er sprak veel droefheid der dingen uit. Over gangen van zaken die geen keer nemen. Toen vertelde iemand dat toen ze op achtjarige leeftijd haar drie jaar jongere broertje verloor aan hersenvliesontsteking, haar moeder haar op het hart drukte vooral niets op school te zeggen. ‘Wat afschuwelijk’, klonk het weer. Het was in dezelfde tijd waarin Tiny uit het boek opgroeide. Ook in Tiny’s leven was een geheim. Iets met misbruik door een huisvriend. Haar ouders hadden haar verboden hier iets over te zeggen. Zwijgen. Dat deden ze in die jaren. En vooral geen vuile was buiten hangen. Altijd bang voor de buren. Ja, toen wisten we het weer. Dat afschuwelijke boek viel toen eigenlijk wel mee. Het was gewoon zoals het was geweest.
Inge Meijer is een pseudoniem en een onophoudelijk lezer.