Leed als destiny

In de Verdieping van Trouw wisselden filosofen Bas Haring en Marli Huijer deze week hun mening uit of het ethisch wel zo’n goed idee is om voorafgaande aan conceptie, je genen te testen om eventueel en naar gelang de uitkomst, te besluiten wel of geen kind op de wereld te zetten. Haring is kort gezegd van mening dat mensen hun onvolkomenheden moeten leren accepteren in plaats van alles te willen repareren. Huijer vreest dat door minder leed te ervaren, mensen niet echt gelukkiger zullen worden: ‘(…) de ervaring van leed is nodig om geluk te ervaren.’ Net als de dag bij de nacht hoort, er geen wit zonder zwart is, hoort leed bij het leven. ‘E a vida’, en daar is niets tegenin te brengen. Zo dichtte Rutger Kopland in het gedicht waarin hij als een gelukkig kind aan de vijver staat met God en zijn grootvader aan zijn zijde, dat geluk gevaarlijk is. Hij verloor beiden, God en zijn grootvader.

Ik las een boek over geluk van Maggie O’Farrel (1972). Ze schreef zeven memorabele romans en onlangs verscheen haar eerste non-fictie boek. In Ik ben ik ben ik ben, zeventien keer rakelings langs de dood, beschrijft ze de keren dat ze bijna het leven liet. Zeventien keer. En dan rekent ze alleen de keren die ze zich herinnert. Ze herinnert zich niet die keer dat ze bloedvergiftiging had of het moment dat ze als driejarige peuter haar hoofd in de kofferbak van de auto stak op het moment dat haar moeder de klep dicht gooide (die haar net op tijd kon wegtrekken). Ze herinnert zich hoe ze als achttienjarige, tijdens een wandeling alleen in de natuur, aan een moordenaar ontsnapte. Een week nadien werd in datzelfde gebied een meisje vermoord; zij had het kunnen zijn.

Ze zit in een vliegtuig dat neerstort waarbij de passagiers door de cabine worden geslingerd. Net voor de te verwachten crash, herpakt het vliegtuig zich weer. Ze beschrijft die keer dat ze in de Indische Oceaan dobbert, vol vertrouwen in zichzelf en de natuurelementen. Tot ze door een vloedgolf onder water wordt meegesleurd en gemangeld.

Wat er door haar heen gaat op de momenten dat haar leven op het spel staat, is als een soort retrospectie waardoor een handeling, een inzicht uit het verleden haar verbindt met zichzelf op het moment dat ze in gevaar is. Ze is stoer en onverschrokken. Als ze door de oceaan gebutst en bebloed op het strand gesmeten wordt roept haar vriend:

‘Godallemachtig, wat is er met jou gebeurd?’
De zee, hakkel ik, en plof neer. Een golf.’
‘Gaat het?’
‘Ja hoor.’ Ik pak een hoekje van de handdoek en dep het bloed op. ‘Prima.’

Stel je voor, je valt van de trap, net niet pal met je gezicht op de punten van een hark die om onverklaarbare redenen onder de kapstok staat (je had wel dood kunnen zijn!). Zeventien keer overkwam het O’Farrel. Adembenemende momenten. Prachtig geschreven.

 


Inge Meijer is een pseudoniem. Zij schrijft over boeken als steunpilaren van het leven en over ontdekkingen die zij doet in de marges van de literatuur.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: