De zonovergoten dagen, de picknicks, zwemmen in het meer, een terrasje en ’s avonds tot laat bij de vuurpot met stukken overgebleven pizza en bietensalade (ja, de combinatie zie ik ook nu pas) kon de oorzaak zijn geweest. Ook waren er hier ten huize  drie verjaardagen in één week te vieren. Oh, we deden ons best maar wat verlangde ik naar gewone dagen waarin de enige verleiding bestond uit de wijn bij het avondeten. Steeds zei ik tegen beter weten in ‘ja’ waar ik ‘nee’ dacht. Daar kon geen hoofdpijn, die ik niet nader wil benoemen, omheen. Geen migraine, dat legt de boel maar vast en ontneemt me het geloof dat ik er niet aan lijd. Hoofdpijn dus.

 
In een verduisterd kamertje onttrok ik me aan de dag – ijscompressen zouden helpen maar er was niemand die eraan dacht – met een hoofd dat voor het komende etmaal even nergens bij aan zou schuiven. Het enige wat ik nog kon was lezen. Als niemand het zag. Anders zou het lijken of ik simuleerde; want hoe leg je iemand uit, die geen ervaring heeft met een zichzelf misdragend hoofd dat scheef staat van het bonzen en gonzen, dat lezen de enige redding is die je voor het wegzakken naar de diepste regionen in jezelf behoedt? Als ik de trap hoorde kraken lag ik amechtig achterover, Kus me, Straf me van Marja Pruis samenzweerderig op het tafeltje naast mijn bed. Ik wilde niet eten, niets drinken, geen mensen zien. Na ‘alle dagen feest’ vond ik mezelf weer terug met het lezen van Marja Pruis’ teksten over fictie en non-fictie en over haarzelf en daar weer een menging van. Verhalen ook, karakterschetsen ter illustratie van haar beschouwende stukken. Ik las en hoefde niets te begrijpen. Ik las om me met belangrijker materie bezig te houden dan gekraakt te worden door een hoofdpijn; voorbij gaan aan de dingen. Dat is ook wat Pruis deed op een dinsdag in 2001.

 
Ze had een afspraak met Anthony Mertens in café Scheltema, 16.00 uur in de middag. Er was iets met die dag. Er zaten een jongen en een meisje, ‘als een stel zombies’, onafgebroken naar de tv te kijken.
‘Ik was de hele week nerveus. (…) Ik was te vroeg, (…). Wat zich op het scherm afspeelde zag ik wel en niet. (…) hoe ik ook krantenkoppen wel en niet kan zien. Hoe groter de kop, hoe minder ik ‘m zie. (…) Gehaast en een beetje krom kwam hij binnen (…). bestelden de eerste lading bier en bitterballen (…) Af en toe werden we lastig gevallen door de ober die een uiterst somber wereldbeeld ontvouwde. (…)  knikten instemmend en bogen ons weer over belangrijker materie.

Ze worden steeds gestoord door die ober, door een paar studenten die hun mening willen over het wereldgebeuren. Ze geven beiden niet thuis, wimpelen af en steken de kop in de literatuur waardoor de wereldschokkende gebeurtenis op 11 september 2001 finaal aan hen voorbijging. Dat bracht herkenning. De dingen voorbij laten gaan.

 

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!