Op een van de laatste mooie avonden van augustus zat ik op de Place Général de Gaulle in Lille aan het bier toen uit de Rue Neuve het geluid aanzwol van trommelaars. Om de hoek verscheen een groep van ongeveer honderd betogers, bijna allemaal Afrikanen zo te zien. Ze scandeerden een leuze die ik niet goed verstond, maar het spandoek dat ze meedroegen maakte duidelijk dat ze clementie eisten voor migranten zonder papieren. Vrijwel meteen vroeg ik me weer af of de mensen die over hun hart zouden moeten strijken zich daar ook maar iets van gaan aantrekken. ‘Weer’, want eerder die dag had ik hetzelfde toen ik op het Kunstenfestival in Watou, in de brouwerij had gesteaan voor Ceinture à Munition van de Palestijnse migrant Taysir Batniji: een munitiegordel waarin alle kogels waren vervangen door scherp geslepen potloden. Het beeld van pen in plaats van wapen is vaker gebruikt, onder andere in spotprenten, maar toch raakte het me opnieuw. En juist die herkenning van dat beeld riep bij mij tegelijk machteloosheid op. Welke wapenhandelaar, terrorist of belligerente malloot wordt hierdoor tot bezinning gebracht?
Ik herken mijn gedachten uit eerdere situaties. De prachtige novelle Al te luide eenzaamheid van Hrabal gaat over de papierpletter Haňt’a, die uit de bakken oud papier die in zijn kelder worden gestort alle wijze boeken redt. Hij heeft het gevoel dat hij zich, al lezend, ‘in het diepste hart van de waarheid’ bevindt. Stinkend naar het afval gaat hij elke avond naar huis, ‘maar ik ben één en al glimlach, want ik heb boeken in mijn aktetas waarvan ik verwacht dat ik daaruit ’s avonds iets over mezelf te weten zal komen wat ik nog niet weet’. Dat is de kracht van kunst, die ik herken. Maar bereikt die ook de lieden die het voor het zeggen hebben?
In het kabinet Rutte I hakte Halbe Zijlstra, staatssecretaris van Destructie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zo met de botte bijl in op de kunsten dat hij voor mij de ultieme papierpletter is die ’s avonds naar huis gaat met een aktetas zónder boek, omdat hij zich er wel voor hoedt iets te weten te komen over zichzelf dat hij nog niet weet. Ik denk dat ik er niet ver naast zit als zijn vakliteratuur bestaat uit De Telegraaf en het clubkrantje van de VVD en dat hij tijdens zijn vakanties hooguit met een spannende detective vergetelheid zoekt. Zijlstra c.s. denken er nu nog steeds zo over. Maar er is hoop. De kracht van kunst is niet alleen wát ze te zeggen heeft, maar ook dat ze zich steeds weer opricht. In dezelfde novelle van Hrabal zegt Haňt’a dat alle boekverbrandingen tevergeefs zijn geweest: ‘als die boeken iets zinvols te melden hadden, dan kon je ze op de brandstapels in hun vuistje horen lachen, want een degelijk boek verwijst altijd ergens anders heen en naar buiten.’ Ga door, Batniji! Lees eens een boek, alle Zijlstra’s. Onderga kunst!