Zaterdagmiddag ging om drie uur mijn timer af. Ik moest een trein halen. Er was recensenten borrel van Literair Nederland bij antiquariaat Hinderickx & Winderickx in Utrecht. Dus schoenen aan, jas dicht, tas mee. Waar staat mijn fiets, niet tegen de voorgevel, niet tegen de heg aan de zijkant, ah, hebbes. Mijn aandeel voor de borrelhapjes en dat wat ik vergeet in een tas aan het stuur. Windvlagen, regen, hup doortrappen. De trein rijdt binnen als ik aankom. Fiets op slot, tas blijft haken achter versnellingsschakelaar, net als ik twijfel of ik het red, schiet ie los. Ik ben een vrouw, multitasken is ons ding, maar bij mij ontbreekt er bij de afronding altijd wel iets. In Utrecht stonden de hapjes en drankjes uitgestald op de lage boekenkasten in het midden van de winkel. En het gebeurde weer (onderdeel van multitasken?), terwijl ik de meegebrachte hapjes uitpakte, kleefde mijn blik aan een rugtitel in de kast daaronder. Alsof er magnetische velden aan het werk waren. De eerste recensenten stapten binnen. Ik verschoof een schaaltje kaas. Op de lichtblauwe rugkant, las ik… Nee, overnieuw. Dat lichtblauwe zag ik later pas, de naam en titel: Chr. van Geel / Gedichten, was er eerst. Ik dacht aan knieën die bloemen optilden.
De boekenwinkel stroomde vol. Ik dacht, het zal er nooit zo druk zijn als tijdens een Literair Nederland borrel. We schonken glaasjes in, deelden hapjes, babbelden erop los, tokkelend van genoegen over boeken en schrijvers als was het een literair kippenhok. Er waren gesproken vijf minuten bijdragen, over de ontdekking van het werk van George Perec, over het belang van geschiedenis in jeugdliteratuur, over Hele verhalen voor een halve soldaat, van Benny Lindenlauf. Waarover we nu nog steeds meer willen weten. Een bijdrage over hoe een boek zich voor kan doen als een gesloten deur. Wat als je een boek of dichtbundel leest er niks met je gebeurt, wat dan? Leest het nog eens, weer niks, toch weet dat er iets in die bundel, dat boek zit dat naar je toe moet komen, contact wil maken. Dat als de lezer het niet begrijpt, dat niet wil zeggen dat de schrijver een onbegrijpelijk werk schreef. Er was een column, over hoe je kunt houden van iets dat nooit deel van je leven uitmaakte. Het was prachtig allemaal. Tussendoor schoven gebogen gestalten speurend langs de onderste planken van boekenkasten. Hoorde ik iemand bekennen vijfhonderd boeken te hebben opgeruimd, voelde ontzag voor zo’n daad. En kocht de lichblauwe bundel, onderweg naar huis las ik:
Plein
Dit is een prachtige boom
voor die sigarenwinkel,
er daalt een duif in neer.
Een schilder schildert trage halen.
Onder de ladder staat de bakker in zijn deur,
bespat met schaduw van de blaren.
Het asfalt is van muizenleer.
De meisjes fietsen glimlachloos,
hun knieen tillen bloemen op.
Bij Fientje zijn de schermen neer.
Later door de regen naar huis, licht euforisch over wat gezegd en gelezen werd, dacht ik aan fietsende meisjes in bloemenjurken.
Inge Meijer is een pseudoniem, leest de godganse dag, schrijft daarover.