Toen ik laatst mijn zeven maanden oude zoontje wilde ophalen van de kinderopvang zei de leidster dat hij al door iemand anders was meegenomen. Heel even dacht ik dat zijn moeder me misschien was voor geweest, maar hoewel onze relatie een aaneenschakeling van misverstanden is geweest, kon dit niet het geval zijn: ze is alweer een poos dood. De gesprongen adertjes van het persen waren nog zichtbaar op haar natte wangen toen ze afscheid van ons nam, en nog geen maand later stond de politie voor de deur.

Het meisje van de kinderopvang leek niet onder de indruk van de verdwijning van mijn zoon. We stonden samen aan de rand van de zandbak vol kinderen, zij met een kop koffie in haar hand, ik leunend op de lege kinderwagen, en even drong zich de vreemde gedachte aan me op dat ik nu een nieuw kind zou mogen uitzoeken. Alsof ze mijn gedachten kon lezen zei het meisje van de kinderopvang dat ik maar beter kon vertrekken. Ze zou me bellen, mocht hij weer opduiken.

Onderweg naar huis ontdeed ik me van de kinderwagen. Zonder me druk te maken of iemand me zag, schoof ik hem zo de bosjes in. Thuis was het aanvankelijk akelig stil, maar dat stoorde me gelukkig niet lang: algauw ontspande ik en stelde vast hoezeer ik deze rust en stilte gemist had. Even wist ik niet waar ik beginnen moest: ging ik een film kijken? Masturberen? Hard muziek draaien? Zelden was ik zo gelukkig en de avond vloog voorbij, en de dag daarna ook, en toen de weken.

Ik heb nooit meer iets gehoord van de kinderopvang en als ik niet nog altijd bewijzen van het bestaan van mijn zoon zou tegenkomen (een knuffeltje hier, een sokje daar) zou ik haast niet geloven dat ik iemands vader ben.

 


Vincent Merjenberg (1983) publiceerde verhalen in De Gids en Revisor en werkte bij een uitgeverij. Met vrouw en kind woont hij in Amsterdam en werkt aan een roman.

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Vincent Merjenberg:

Rol