Ted van Lieshout is een veelbekroond illustrator en schrijver van kinderboeken. Onlangs nog werd Driedelig paard bekroond met de Woutertje Pieterseprijs. Mijn meneer is zijn eerste roman voor volwassenen. Waar gebeurd, met een elfjarige hoofdpersoon die Ted heet en een meneer die seksuele gevoelens voor hem koestert. Het is even slikken, in deze tijd van handtastelijke pastoors, crèchemedewerkers en zwemleraren. Als het zedenalarm afgaat, zwijgt de literatuur. Of toch niet?
Van Lieshout goot het boek in de vorm van een reeks brieven van de hoofdpersoon aan Maria (achternaam: Volvangenade). Daarmee creëert hij de nodige afstand tot zijn ik-van-toen en dwingt tegelijk de lezer om het verhaal te beleven vanuit het perspectief van de jonge Ted. Diens onschuldige blik en onbevangenheid voorkomen een al te makkelijk oordeel. Tweede wapen in de strijd is een kristalheldere directe stijl. De brieven van kleine Ted aan Maria staan bol van ijverig redeneerwerk: slim jongetje probeert aandoenlijk hardnekkig de ontredderende werkelijkheid binnen zijn denkraam te passen en de barsten in zijn wereldbeeld te dichten. Ted is een jongen zoals er meer te vinden zijn in de literatuur (van Jaapje en Kees de Jongen tot Anton Wachter): goede rapportcijfers, braaf, gevoelig, en liever alleen met tv of tekenpapier dan samen voetballen met andere jongens. Teds vader is overleden en zijn moeder is meer bezig met blonderen, bridge en de huurder van de voormalige echtelijke slaapkamer, dan met haar zoon. Die voelt zich onbegrepen in zijn fascinatie voor kunst, tekenen en kleien, en in zijn kinderlijke theologische bespiegelingen.
Half zo erg
Met een Mariabeeld in een kapelletje langs de weg voert Ted gespreken over zaken die hem kwellen: of zijn vader hem altijd kan zien vanaf zijn wolk (ook als hij binnen is), of hij het wel goed doet allemaal, wat moeder toch doet met haar bridgepartner met rode sokken (of is het toch de huurder?) en over alles wat hem overkomt met meneer. Die blijkt een gentleman-pedofiel: fris gewassen en chique gekleed bewoont hij met zijn meestal afwezige vrouw een villa, en verdient zijn geld als reclametekenaar. Hij wordt verliefd op Ted. Die komt hem tegen bij het kapelletje en als hij op zaterdagen de bakker helpt bij het bezorgen van brood. Stapsgewijs weet ‘meneer’ de jongen bij hem op bezoek te krijgen aan zich te laten wennen. Ze spelen met zijn modeltrein, bouwen aan een legokasteel, praten over geloof, vriendschap en liefde, en slaan aan het tekenen. Dat tekenen wordt al snel wederzijds portretteren ‘naar het naakt model’, en vanaf dat punt begint een reeks seksuele verkenningen waarbij ‘meneer’ stukje bij beetje Teds grenzen verlegt. Eén van de elementen in dat manipulatieproces is het douchen. Wat Ted ‘vies’ vindt – piemel aanraken, bijvoorbeeld – kan moeilijk vies zijn als het lichaamsdeel in kwestie net met veel zeep is gewassen. De klassieke oudheid (Ganymedes) en religie worden erbij gesleept om reflexmatige afwijzing om te buigen in twijfel en aanvaarding. Bijvoorbeeld zo:
‘Toen ik de garage binnen kwam trok meneer mij bijna meteen op de divan en begon kusjes in mijn nek te geven. Het liefst had ik er helemaal niets over gezegd, maar ik weet niet wat u ervan vindt, Maria. Daarom zei ik, toen hij zijn hand onder mijn hemd stak om te aaien: “het mag eigenlijk niet.” “Als je elkaar lief vindt mag alles,” zei meneer.
“Volgens mij is het verboden.”
“Van wie mag het niet? Van jou niet?”
“Van niemand,” zei ik. “In ieder geval mag het niet van God.”
“Onze god of andere goden?”
Dat vond ik een vreselijk rare vraag.’
Daarna vertelt ‘meneer’ uitgebreid over Mohammed en zijn 7-jaar oude bruidje Aisha. Ted is daar maar ten dele mee geholpen: ‘Ziet u wel, Maria? Als ik een meisje was geweest, was het maar half zo erg.’
De verwikkelingen leiden bij Ted tot verwarring, maar ook tot trots – dat iemand hem zo belangrijk vindt. Eindelijk iemand die hem lief vindt, van hem houdt, en hem serieus neemt in zijn artistieke aspiraties en kinderlijke gedachtekronkels. Maar uiteindelijk wordt het Ted teveel. Hij ziet dat ook een klasgenootje bij meneer naar zijn modeltrein komt kijken. Er gaan geruchten over het lijk van een jongen in het bos, en een kinderlokker die dat gedaan zou hebben. En meneer gaat te ver door zich op Ted af te trekken. Die wordt daar heel boos over: ‘Echte vrienden doen zulke dingen niet. […] Dit had niets te maken met elkaar lief vinden, dit was gewoon ontzettend smerig gedoe.’ Ted gaat nog één keer terug naar meneer om te melden dat het nieuwe schooljaar begint en dat hij geen tijd meer heeft om langs te komen. En dat is het dan.
Als liefde
Wat in Mijn meneer zo helder wordt beschreven – een pedofiele relatie van één zomer lang – laat de lezer in verwarring achter. Hoe ging dat verder met die jongen, en met die man? Was het ineens voorbij, of was er een pijnlijke nasleep? Duidelijk wordt dat de ontvankelijkheid van Ted voor ‘meneer’ schuilt in dat wat hij mist bij zijn moeder, vrienden en familie: aandacht, begrip en bewondering. Duidelijk is dat ‘meneer’ geen vieze kinderlokker is, maar ook dat zelfs de pedante Ted geen verweer heeft tegen zijn manipulatietechnieken. En Maria laat het ook lelijk afweten als hij haar om een teken vraagt… Onduidelijk blijft wat de seksuele kant voor zielenknopen oplevert. Los van vragen naar de werkelijkheid achter het boek is er de vraag of de roman ‘als roman’ wel gediend is met dit abrupte einde. In een nawoord – waarin hij pedofiele relaties afwijst, overigens – licht Van Lieshout zijn auteurskeuze toe: ‘Het was een moeilijke beslissing om het verhaal te laten eindigen bij het afscheid. Ik heb dat gedaan omdat ik het zuiver wilde houden.’ Die zuiverheid, moet je concluderen, is geforceerd door een streep te trekken op een punt waarop de illusie van zuiverheid nog niet verstoord wordt. En er is wél een nawoord nodig om die keuze op buitenliteraire gronden te verantwoorden. Van Lieshout geeft twee redenen waarom hij het zuiver wilde houden: ‘Het zou te makkelijk zijn om ongeluk dat ik later in mijn leven heb meegemaakt te wijten aan meneer; dan zou ik kiezen voor het lot van slachtoffer, en daar voel ik niets voor.’ En tot slot… ‘ik zag het zelf – ook al was dat misschien een misvatting van mij – als liefde.’ Het zou een goede ondertitel zijn voor dit bijzondere boek: verslag van een misvatting.