Op het strand van Vlieland zag ik dat een onbekend nummer een bericht had achtergelaten op mijn voicemail. Of ik zo spoedig mogelijk terug kon bellen, ze hadden misschien een leuke hond. Ik twijfelde. De vakantie was net een dag oud en het dagelijks leven drong zich alweer op. Van mijn partner, die naast me in het zand lag met een lavendelkussentje op zijn ogen, viel geen besluitvaardigheid te verwachten. Een hond. Het klonk urgent. Ze leek mijn naam niet te herkennen toen ik terugbelde. ‘Het gaat om Jurre.’ Op de achtergrond geritsel van papieren. ‘Een schrijnend geval.’ Ik ging op mijn handdoek verzitten, zand plakte aan mijn zwembroek. ‘Jurre is een Husky van twaalf met staar aan één oog.’ Ze liet een pauze vallen, maar ik humde gewoontegetrouw aanmoedigend. Zo snel ben ik nu ook weer niet uit het lood geslagen.
‘Hij is ook gecastreerd.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde ik onhandig.
‘En snel wagenziek.’
‘Met kotsen?’
‘Met kotsen,’ bevestigde ze
‘We zoeken een gouden mandje voor hem omdat het thuis niet meer gaat.’
Doorhummen, niet zeggen dat ik een pesthekel heb aan dat gouden mandje-gedoe, een hond zoekt een mandje, een thuis, meer niet. ‘Hij komt van een ouder echtpaar,’ zei ze. ‘De één dementeert, de ander heeft ook iets…’ – weer geritsel – ‘waardoor ze niet meer voor Jurre konden zorgen.’
‘Ach, wat vervelend.’
‘En daardoor is hij beland bij een opvanggezin.’
Dat klonk als een oplossing.
‘Maar daar gaat het niet goed, vanwege een andere hond.’
Ik zag voor me hoe Jurre op zijn oude dag door een vitale soortgenoot opgejaagd werd en in zijn doffe vacht gebeten. ‘Jurre is nogal dominant. In het algemeen. Maar ook naar de andere hond. Die andere…’ – ze zuchtte in de telefoon – ‘heeft een hartprobleem. Kortom, het gaat niet meer.’
‘Twaalf, gecastreerd, staar, dominant.’ Zo vatte mijn partner het telefoongesprek samen. ‘Waarschijnlijk laat hij dagelijks stinkende winden.’
‘Dat hoeft niet.’
Ik dacht aan Uit het leven van een hond van Sander Kollaard. Henk knielt bij zijn oude hond neer, aait hem – en zijn nieuwe vlam, Mia, bekijkt het tafereel. ‘De man die naast haar hurkte rook naar zweet, maar dat stoorde haar niet. Het was een voordeel van haar jaren, hoofd- en bijzaken werden steeds sneller gescheiden, en de hoofdzaak was niet die geur van zweet maar de grote, lieve man die zo bezorgd was om zijn hond.’ Hoewel de scene ogenschijnlijk vooral over Henk gaat, ontroerde me de aanwezigheid van de oude hond. Zonder dat ik hem had gezien – van Jurre was geen foto beschikbaar – maakte mijn lijf gedurende die vakantieweek een stoot hormonen aan, die me niet alleen gelukkiger maakten, maar ook een groot verantwoordelijkheidsgevoel gaven. Ik voelde me met hem verbonden, Jurre mocht bij ons rustig oud worden, sterven.
Terwijl we op onze dagelijkse strandwandelingen over Jurre bleven praten, kwam een dag voor ons vertrek het bericht dat het qua dominantie toch wel meeviel, Jurre bleef. ‘Dat is ook het beste,’ zei ik aan de telefoon. Zo kalm mogelijk. ‘Een oude hond moet je niet verplaatsen.’ Jurre, ik heb hem nooit gezien, maar wat heb ik al veel van hem gehouden.
Eric de Rooij (1965) is schrijver, dichter en humanistisch geestelijk begeleider. In 2020 verscheen zijn debuutroman De wensvader bij uitgeverij kleine Uil. In zijn columns schrijft hij over boeken die iets voor hem betekend hebben.