Jeroen Brouwers (1940-2022) – De reden waarom

Ik waste mijn handen onder de kraan, er reed een auto door de straat, de stem van de nieuwslezer wrong zich in flarden door deze ruis heen, ‘vanmorgen… na een kort ziekbed… schrijver…’. Ik opende mijn laptop, mail van de uitgeverij van de schrijver van wie ik vermoedde dat hij het was die op het nieuws bezongen werd als ‘overleden schrijver’. Ik las, ‘Vanochtend bereikte ons het verdrietige bericht dat Jeroen Brouwers, na een kort ziekbed, is overleden.’ De komma’s negeerde ik. Bij het verscheiden van een bewonderd auteur komt altijd mijn eerste kennismaking met het werk van de schrijver in me op. Midden jaren tachtig had ik mij losgeweekt van gezins- en samenleven, ik betrok een etage boven een groenteboer in de stad, ging schrijven. Wat vooreerst inhield dat er gelezen moest worden, en wel veel. Ik kocht Privédomein boeken, De Beauvoir, Kierkegaard, Philip Roth, Doris Lessing, en Brouwers. Het verzonkene, over zijn moeder. ‘Ik herinner mij haar groene ogen. Dat zij koninklijk was.’ Maar ook, ‘Ik ga haar, als zij eerdaags komt te sterven, niet mee begraven. Haar laatste woorden heeft zij al tegen mij gezegd.’ Over haar verval, ‘Zo wenste ik mij haar niet te herinneren.’ Na haar dood in 1981 schreef hij Bezonken rood, uitgangspunt was het bericht van haar overlijden. Daar doorheen herinneringen aan zijn moeder en grootmoeder in het jappenkamp waar hij als peuter/kleuter met hen verbleef.

Ed van Thijn, die als kind tijdens de oorlog op achttien onderduikadressen zat, vertelt in een aangrijpende documentaire over zijn getroebleerde kinder- en jeugdjaren, dat zijn moeder hem kort na de oorlog bij een psychiater bracht omdat hij ‘zo druk’ was. Dat hij alles doorstaan had, niemand hem tijdens die verschrikkelijke oorlogsjaren ooit een klap had gegeven, maar dat zij het toeliet dat hem elektroshocks werden toegediend. ‘Nou, toen was het wel over’, zegt Van Thijn in de camera, waarbij uit de blik in zijn ogen de schok van verraden te zijn door zijn moeder nog spreekt. Brouwers wordt na de oorlog, als ze naar Nederland zijn gerepatrieerd, als tienjarige direct op pensionaat gedaan. Het verblijf in het interneringskamp heeft hem volgens zijn ouders verwilderd, heeft geen gevoel voor wat ‘deugt’ en ‘nietdeugt’ ontwikkeld. Zijn moeder brengt hem weg. Zegt dat hij ‘gezeglijk’ moet zijn, dat hij over vijf weken ‘alweer’ een weekend naar huis mag. ‘-mijn haat jegens mijn moeder siert sedertdien mijn “levensbesef”.’ Lees hierin de blauwdruk voor een getormenteerd schrijversleven.

Er was een levenslange weerstand aan het leven te moeten deelnemen, te converseren met mensen. ‘Puur uit mensenangst was ik weer zo zenuwachtig geweest om van huis te moeten, helemaal naar Tilburg, dat ik mij de dag tevoren tussen 16.00 en 21.00 uur heb lens gezopen.’ Het lijden onder kritieken. In een brief aan Harry Prick schrijft hij over een recensie in De Volkskrant van De laatste deur. ‘Zo’n kritiek als laatst in De Volkskrant, geschreven door een Heumakers of zoiets (wie is dát nou weer?), waarin stond dat mijn zelfmoordboek hoofdstukken vol ‘bric à brac’ zou bevatten, daar ga ik van door de muur door drift en verdriet. Zo’n Heumakers zal wel even in een paar kwartiertjes een stukkie plengen over een 500 pagina’s boekwerk waar ik zo’n jaar of 15 mee aan bezig ben geweest.’ Het literaire bedrijf was een levenstaak. Zijn boek Client E. Buskens noemt hij ‘een boek over niks’. Alles een schrijfoefening, ook als er niets gebeurde, al was de dood nooit ver weg.

Hij schrijft, ‘Doos nietjes gekocht. Vijfduizend stuks. Nu heb ik wel regelmatig iets te nieten, maar er gaan ook weken voorbij dat er niets te nieten valt. Wanneer kocht ik een vorige doos nietjes? In ieder geval toch wel zoveel jaren geleden dat ik nu licht draaierig word van de gedachte, dat ik over nog eens hetzelfde aantal jaren best dood kan zijn, zonder alle vijfduizend thans aangeschafte nietjes te hebben gebruikt.’

Aan Cliënt E. Busken werkte Brouwers vier jaar, onderbroken door ziekenhuisopnames. Met de pen schreef hij soms vijf, soms tien regels op een dag. Daar bewonder ik de schrijver om. Na voltooiing, dacht hij dat het niks was (Het is niets). Hij won er de Librisprijs mee. Arjan Peters vroeg hem wat er voor nodig was geweest om zich al die tijd voor Busken te kunnen openstellen. Brouwers zei, ‘Gewoon, pak je pennetje en begin maar.’ Je hoort het hem zeggen. Wie wil weten wat deze schrijver bewoog, kennis wil nemen van zijn vertelkracht, zijn zinnen wil bewonderen, lees Kroniek van een karakter, Het verzonkene, Bezonken rood, De Zondvloed, de rest volgt vanzelf. Brouwers wenste dat zijn boeken hem zouden overleven, ‘dit is de enige reden waarom ik schrijf.’ Schrijven was zijn leven en maakt, zoals hij zelf zei, een biografie overbodig. Ondertussen zoek ik een kamertje om zijn boeken, zijn epistels opnieuw te ondergaan.

 

 

Bronnen: Het verzonkene / Bezonken rood / Het vliegenboek / Kroniek van een karakter / Het is niets / Interview Volkskrant 


Inge Meijer is een pseudoniem. 

 

 

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!

Meer van Inge Meijer: