Michel Houellebecq, een groot bewonderaar van Arthur Schopenhauer (1788 – 1860), schreef ooit enkele essays over het filosofische werk De wereld als wil en voorstelling (1818). Zijn Nederlandse vertaler Martin de Haan heeft deze vertaald en voorzien van een interessante inleiding waarbij hij de link legt tussen Schopenhauer en het oeuvre van Houellebecq. De tekst van de schrijver bestaat uit citaten uit De wereld als wil en voorstelling en zijn interpretatie daarvan. Houellebecq’s essays kunnen we beschouwen als essays in hun meest letterlijke zin: pogingen, probeersels om een ingewikkelde denker te doorgronden. Ze maken de lezer in elk geval nieuwsgierig naar Schopenhauer. Door de inleiding van De Haan worden bovendien de overeenkomsten met Houellebecq’s oeuvre duidelijker. Vooral de verwijzingen naar zijn roman De mogelijkheid van een eiland maakt Houellebecq’s analyse van Schopenhauer inzichtelijk. De essays dateren dan ook van kort voor het schrijven van die roman.
Lijden
De wereld en het leven daarop zijn onaangenaam en elke poging daar wat aan te doen is per definitie vruchteloos; ‘elk genot, hoe heerlijk het ook mag lijken, is immers maar relatief, verkregen te midden van grote zorgen en voorbestemd tot een snel einde’. De mens, het dier, ja zelfs het ding kan niets anders doen dan lijden. Dat is op het eerste oog zo’n beetje het overkoepelende thema van het werk van Houellebecq. Dat wordt immers bevolkt door cynische buitenstaanders die de amechtige pogingen van hun medemens om er (in onze hedendaagse consumptiemaatschappij) nog iets van te maken zien mislukken – hun eigen pogingen incluis. Ook zij lopen gedwee mee in de kudde mensen zonder ook maar iets te kunnen veranderen aan hun doel- en zinloze bestaan.
Daarin kan men Arthur Schopenhauer herkennen. Deze schreef immers ook dat de mens verwikkeld is in een strijd tegen pijn (voortgebracht door gebrek en ontbering) en verveling (dat op haar beurt zekerheid en overvloed als oorzaak kent): ‘Het lot is wreed en de mensen zijn erbarmelijk.’ De wereld is niet geordend, er is geen idee, geen reden, geen doel, geen God die zal zorgen voor eenheid. We worden allemaal slechts geregeerd door de wil en onze begeertes.
Berusting?
Wie een object weet te beschouwen en zich daarin volledig kan ‘verliezen’, kan daar slechts aan ontsnappen. De alledaagse manier van kijken moet men laten varen ‘en niet meer het “waar” het “wanneer”, het “waarom” en het “waartoe” van de dingen, maar enkel het “wat”’ beschouwen. Een kunstenaar kan bijvoorbeeld alleen maar tot een wezenlijke schepping komen als hij de wereld op die manier beschouwt, van elk willen en elke begeerte bevrijd. Alleen op die manier kun je berusten in het feit dat het leven lijden is. Houellebecq werpt tegen: kun je werkelijk een zodanige buitenstaander zijn voor wie slechts het ‘wat’ er nog toe doet? Is de mens, en dus ook de kunstenaar, er tragisch genoeg niet toch veroordeeld tot het zijn van een onderdeel in een collectief?
De mogelijkheid van een eiland
Als gezegd verwijst De Haan onder andere naar De mogelijkheid van een eiland om de link tussen Houellebecq en Schopenhauer concreter te maken. In die roman laat een komiek (Daniël) zich opnemen in een sekte die het eeuwige leven mogelijk maakt doordat de leden zich kunnen laten klonen. De latere nazaat van Daniël, Daniël25, leeft in een compound in een wereld die verder woest en ledig is. Er is slechts nog contact met anderen via een soort intercom, en verder is iedereen op zichzelf en bezig met het willoos aanschouwen van de wereld. Komt dat misschien in de buurt van de ascese waarin slechts het ‘wat’ nog telt? Uiteindelijk verlaat echter ook Daniël25 zijn compound op zoek naar liefde. Die tocht zal vol lijden zitten maar kennelijk heeft hij dat liever dan een Schopenhaueriaans bestaan in zijn compound zonder lijden. Ook het gelijknamige gedicht van Houellebecq – ooit gezongen door Carla Bruni– suggereert dat niet alles in de wereld lijden is.
Schopenhauriaan-af
Dat is een signaal dat Houellebecq, ondanks zijn op z’n best als negatief te kenschetsen wereldbeeld, geen absoluut cynisch of zelfs nihilistische schrijver is. Dat zorgt meteen voor een aardige twist aan de inleiding van De Haan en de stukken van Houellebecq: de lezer leert een filosoof kennen door de ogen van een bewonderaar die die bewondering eigenlijk (deels) al heeft afgeschud.
Ergens gelooft hij immers toch nog in de in de mens en is hij ervan overtuigd dat ‘de aard van mens de wereld kan veranderen’. Dat is, volgens De Haan, iets wat Schopenhauer nooit zou hebben gezegd. De Haan karakteriseert Houellebecq dan ook als ‘schoperhaueriaan af’. De schrijver bevestigt dat zelfs in twee afzonderlijke interviews die zijn vertaler citeert. Al met al is het boek een zeer interessante en ook nuttige uitleg van het oeuvre van Houellebecq en diens interpretatie van Schopenhauer. Maar wie geïnteresseerd is in het oeuvre van Houellebecq, leest toch beter eerst de romans zelf en beschouwt het ‘wat’ van zijn oeuvre en niet het ‘waarom’ of ‘waartoe’.