Terwijl de kranten openen met paginalange artikelen over het leven en werk van Remco Campert – stukken die al jaren klaarliggen – bekijk ik opnieuw de documentaire Verloop van jaren uit 2016. De dan 86-jarige dichter vertoont zich in alle openbaarheid, de broosheid van zijn gestel is aandoenlijk en soms haast dramatisch om te zien. Het meest opvallend is de vanzelfsprekendheid waarmee hij, ook in deze hoedanigheid, zijn levenslust uitdraagt en daarmee ook de overtuiging van zijn schrijverschap. De film begint met beelden van een ochtendritueel en de wat aarzelende stem van de dichter daaroverheen.
‘Ik kan in bed blijven liggen en denken ik sta nóóit meer op. Maar dat heeft natuurlijk geen zin dus stap ik er moedig uit. Sleep me met enorme tegenzin naar de schrijfmachine en typ een paar woorden. En dan ben ik overeind.’
Campert was een kunstenaar die zich verstopte in zijn werk. Die eigenlijk niets te melden had. ‘Hij zegt heel weinig, hij heeft nooit een verhaal’, zegt zijn levenspartner Deborah in de film, ‘alles zit in zijn schrijven’. Tegen zijn puberende dochter schijnt hij ooit gezegd te hebben: ‘Als je me wil leren kennen, lees je mijn gedichten maar’. Een man gevangen in woorden, maar dan vooral in zijn eigen geschreven woorden. Erover praten vond hij lastig, interviews deed hij het liefst niet. Hij noemde zichzelf ‘egocentrisch’, volledig gefocust op het schrijfwerk. De onstuitbare drang om letters op papier te krijgen is zowel zijn levensadem als ‘gewoon’ zijn dagelijks werk.
‘Wie bouwt aan zijn kunst
vernietigt zijn huis
vindt geen slaapplaats meer
geen veiligheid geen wekker
geen lamp om bij te lezen.’
De Vijftigers
Als 20-jarige wist Remco Wouter Campert aansluiting te vinden bij de dichters van het moment. Met Vijftigers als Bert Schierbeek, Gerrit Kouwenaar en Lucebert voelde hij zich verwant en hij stortte zich in het bruisende culturele leven rondom het Leidseplein in Amsterdam. Als jongste lid was hij de minst experimentele van de groep, hij keek op tegen de grote mannen, maar in zijn poëzie is hij helderder en meer uitgesproken dan de anderen van de groep. Begin jaren zestig publiceerde Campert zijn eerste romans, zoals Het leven is vurrukkulluk en verhalenbundels als Alle dagen feest. Het zijn deze pennevruchten waarmee hij een groot publiek bereikte, net zoals met zijn latere columns, maar de dichter in hem heeft altijd de bovenhand gevoerd.
Net zoals bij zijn schrijvende tijdgenoten is de jazzmuziek van grote invloed op Camperts dichterschap geweest. Hij zwolg in de opzwepende klanken van Charlie Parker en de fluisterzoete stem van Chet Baker. Het is onmogelijk om zijn poëzie los te zien van die invloeden. De impulsieve ritmes, de onnavolgbare melodieën, alles staat in het teken van een unieke uitdrukkingskracht.
‘Deze vreemde ontroering
die poëzie is
wantrouw ik niet meer
dat hebben mij geleerd
de jazzmusici
de wereld swingt als de pest
de rest
is gemompel van bedelaars.’
En dan is er de vader-kwestie. Dichter en journalist Jan Campert verlaat zijn vrouw en kind als Remco drie jaar is. In 1943 verdwijnt hij voor de tweede keer, voorgoed. Hij sterft in concentratiekamp Neuengamme, zijn zoon heeft hem amper gekend. Die schaduw lijkt de dichter zijn hele leven te achtervolgen, het vormt zijn persoonlijkheid en vooral zijn schrijverschap. Weggaan, afscheid nemen, op zoek zijn, de overgebleven eenling die geen andere mogelijkheid ziet dan zijn leven in woorden te vatten.
‘Altijd verdween ik
dat stak ik van mijn vader op
volgde harteloos mijn hart
verliet vrouw kinderen huizen steden
onbesuisd op zoek naar een onbegaand pad’
Vergankelijkheid en eindigheid
Bijna als vanzelf is ook de dood een terugkerende verschijning in zijn gedichten. Vergankelijkheid en de eindigheid van het leven zijn onderwerpen die telkens opduiken in of tussen de regels. Nergens dramatisch, meestal ironisch en een enkele keer met een vlijmscherp cynisme.
‘ha die dood
die me mijn hele leven vergezelde
trouwe vriend
van wie ik nu afscheid neem’
Terug naar de documentaire Verloop van jaren. De oude dichter scharrelt rond in zijn werkkamer, grijpt naar beschreven vellen papier en drukt onvast met een enkele vinger op de toetsen van zijn schrijfmachine. Sigaret in de mondhoek. Weer een dag. Eerst een uurtje schrijven en vanmiddag aan de scrabble met Deborah. Met een glaasje rood. Tegen de camera verzucht hij: ’Schrijven is leven, als ik daarmee ophou ben ik er niet meer.’