De Anton Wachterprijs wordt elke twee jaar uitgereikt aan het beste prozadebuut. Zoals bekend, is de naam van deze prijs geïnspireerd op Simon Vestdijks bekendste romanpersonage. Nog altijd geldt Vestdijk als één van de productiefste schrijvers van Nederland. Gelukkig gaat kwaliteit ook in 2022 boven kwantiteit, en daarom wint Vestdijks naamgenoot Simone Atangana Bekono de Anton Wachterprijs met Confrontaties. Naar aanleiding hiervan interviewt Literair Nederland haar.
Confrontaties is het verhaal van Salomé Atabong. Jarenlang wordt ze op school gepest door Paul en Salvatore, maar dan slaat ze van zich af. Te hard. Daarom zit ze in de jeugdgevangenis. In dit jeugddetentiecentrum krijgt ze therapie van Frits van Gestel, die ooit meedeed aan een programma waarin Nederlanders grappend en grollend Afrikaanse stammen bezochten. Bij hem is zij haar frustratie maar nauwelijks de baas. Wel slaagt haar tante Céleste erin Salomés boosheid te begrijpen. Schrijfster Simone Atangana Bekono maakt van Salomé, ondanks de pesterijen, zo veel meer dan een slachtoffer of een dader. ‘Via Salomé wilde ik onderzoeken hoe slachtofferschap beëindigd kan worden. Daarom vind ik mijn boek meer dan een aanklacht tegen een racistisch systeem. Hoe groot de jou aangedane pijn ook is, daar stopt je menszijn niet.’
Je noemt dit boek expliciet níét autobiografisch. Waarom heeft de hoofdpersoon, Salomé Atabong, dan wel dezelfde initialen als jij?
‘Dat is een manier voor mij geweest om toch het personage dicht bij mezelf te houden. Het is een fictieve coming-of-age, en haar levensloop tot haar zeventiende is enigszins vergelijkbaar met de mijne. Maar de samenstelling van haar familie, de verbintenissen die zij aangaat, het heftige incident, zijn allemaal verzonnen en significant anders. Ik voorkom liefst, dat mijn boek één-op-één naast mijn leven wordt gelegd. Zelfs voor een uitgeverij is zoiets marketingtechnisch namelijk verleidelijk.’
Want het is ‘waargebeurd’?
‘Precies, dan willen lezers weten wat er met die persoon is gebeurd. Interessant, maar door heel stellig het autobiografische karakter te ontkennen, druk ik die verwachting van ‘waargebeurd’ meteen de kop in. Hoewel ik weet dat mensen vrijelijk interpreteren en het desondanks zo kunnen opvatten. Alles wat je schrijft, komt deels uit jou en je belevenissen. Ik geloof dus niet in de Dood van de Auteur. Alleen vervolgens wordt het een kunstwerk, en bepaalde lezingen daarvan staan wél los van je.’
Humor is wat mij betreft een prominente kunstvorm in Confrontaties. Een docent Nederlands weidt op zeker moment uit over intelligente humor, de grenzen ervan, ironie. Wat vind jíj goede humor?
‘Dat varieert. Een goede grap vind ik net zo bijzonder als een goed gedicht. Ik neem humor best wel serieus. Zoiets als Atlanta van Donald Glover vind ik goeie satire, hoewel ik er niet om moet lachen. Mijn familie houdt van leedvermaak. Best pijnlijk om toe te geven. Ik kom uit de internetgeneratie, dus ik lach ook om de domste online-filmpjes. Het laatste boek waar ik om heb gelachen, is Houthakken van Thomas Bernard. Een enorm grappig en zwartgallig verhaal.’
Wat het publieke debat de laatste tijd domineert, is de opvatting dat ironie alles gladstrijkt. Hoe denk jij hierover?
‘Er is een kantelpunt gekomen, waarin de publieke tolerantie voor bepaalde uitingsvormen is veranderd. Als je bijvoorbeeld kijkt naar cabaretiers en stand-up comedians die het idee hebben dat ze ‘niks meer kunnen zeggen’, dan vraag ik me weleens af: wie houdt je dan actief tegen? Is het echt zo dat je niks meer mag of kan zeggen of is het meer dat je minder wordt geroemd in de mainstream media om wat je zegt en dat je daar niet tegen kunt? Wat mij opvalt: hoe meer men zich vastbijt in de overtuiging álles te moeten kunnen zeggen, hoe minder grappig hun werk wordt. Bitter. Dat bewijst voor mij dat hun ego belangrijker is dan hun werk, humor. Dan verliest het zijn humoristische waarde. Dus ik vind die opmerking een makkelijk argument om jezelf toe te blijven staan alles te zeggen zónder dat je daarbij kritiek wenst te incasseren.’
Tegengas is een soort muilkorf, volgens hen?
‘Ja, terwijl: die macht hebben veel mensen helemaal niet. Bovendien worden veel zaken ironisch genoemd, die potentieel gevaarlijk zijn. Denk aan hoe extreemrechts en andersoortig radicalisme hiermee speelt. Ik kan loyaal zijn aan makers die ik goed vind, dus ik blijf lang nieuwsgierig naar nieuw werk. Maar naar sommigen zit ik niet meer met plezier te kijken, omdat ik een innerlijke verandering bij hen bespeur. Want Ricky Gervais is in The Office geweldig, maar zijn recente stand-up…’
Wie eveneens een flinke verandering doormaakt, is Salomés tante Céleste. Zij zegt op zeker moment tegen Salomé: ‘De structuren zijn tegen je gekeerd.’ Wat wil dat zeggen?
‘Céleste neemt een interessante positie in die familie in. Ze is de jongere vrouw en daarna ex-vrouw van Salomés oom. Zij probeert contact te zoeken met haar nichtjes, Salomé en haar zus. Die zijn daar aanvankelijk overigens niet zo happig op. Céleste is een jonge vrouw, gaat scheiden, verdiept zich in koloniale geschiedenis, genderstudies, intersectionaliteit… probeert haar nichtjes iets te vertellen over concrete zaken die zij in hun leven mee zullen maken: jongens die continu aan hen denken te mogen zitten, geweldsproblematiek. Céleste probeert handvatten mee te geven aan Salomé en haar zus om zich hiertegen te weren. De opmerking ‘De structuren zijn tegen je gekeerd’ vertolkt Céleste die net een awakening heeft gehad. Ze wil meegeven dat de meiden niet opgroeien in een gelijkwaardige wereld, hoewel ze dat nog niet heel direct zien. Zij wil dat Salomé en haar zus begrijpen waarom hun bepaalde dingen overkomen, die ogenschijnlijk losstaande incidenten lijken maar onderdeel zijn van een groter proces, een groter maatschappelijk systeem.’
Onze cultuur draagt wel uit dat we met zijn allen gelijk en verlicht zijn.
‘Nederland is een multiculturele samenleving. Het boek speelt zich af in 2008. Dat is even na de dood van Pim Fortuyn. Het is een interessante periode, nog voor de eerste landelijke aandacht voor de Zwarte-Pieten-kwestie. De Nederlandse maatschappij zei over racisme: ‘Ja, maar dat is opgelost.’ En rond 2008 waren moslims een groot doelwit in het nieuws en de politiek. Salomé en haar zus groeien op in die periode, maar kennen bijvoorbeeld in hun vader ook niet de meest spraakzame persoon die deelt wat hij heeft meegemaakt. Hij zegt gewoon: ‘Als ze slaan, sla je maar terug.’ Dat gaat uit van een bepaalde gelijkwaardigheid, die voor zijn dochters niet geldt. Daar is hij blind voor maar tante Céleste ziet het wel. Door die ongelijkheid te benoemen hoopt zij de boosheid in Salomé te temperen, haar woorden te geven voor wat ze voelt, want de methode van haar vader werkt overduidelijk niet.’
Vind je Salomé een slachtoffer?
‘Ja, in sommige gevallen. Maar niet alléén. Als het gaat om het pestgedrag, is zij slachtoffer van Paul en Salvatore. Als je iemand echter tot niks dan slachtoffer reduceert ontneem je die persoon zijn agency* en menselijkheid. Net zo goed als wanneer je stereotypeert en demoniseert. Salomé slechts een slachtoffer te noemen, maakt haar eendimensionaal. En daarmee worstelen gemarginaliseerde personen nu juist altijd, dat ze oppervlakkig worden neergezet. Het eerste boek van Toni Morrison, The Bluest Eye, gaat over een meisje dat in elk opzicht slachtoffer is van haar omgeving. Morrison gaf aan dat ze probeerde in dit boek alle personages, en dus alle personages die de hoofdpersoon Pecola teleurstellen of afwijzen, zo menselijk mogelijk te houden. Dan kan de lezer namelijk niet zomaar wegkomen met gevoelens van medelijden of veroordeling, maar juist de eigen medeplichtigheid in die systemen voelen. Als auteur moet je altijd zoeken naar volledigheid, wil je over dit soort thema’s schrijven. Dat probeer ik te doen. Daarom wilde ik van Salomé een zo realistisch mogelijk personage maken.’
Hoe deed je dat?
‘Ik ben in de huid van iemand in die leeftijd gekropen, onder andere door diepte-interviews af te nemen bij twee jongeren die in jeugddetentie hebben gezeten. Tijdens mijn onderzoek en kijkend naar documentaires over jeugddetentie viel me op hoe apart zestienjarigen zijn. Volwassen genoeg om bepaalde zaken in het leven te begrijpen, en in sommige opzichten echt een kind. In ontwikkeling. Ik zelf was op die leeftijd heel stellig, wat ik herkende in de jongeren. Bij coming-of-age-verhalen vind ik sommige personages ongeloofwaardig vroeg wijs. Salomé is zeker intelligent, maar ook een beetje lomp. Heeft acties waarvan je denkt: ‘Dit had je nou juist níét moeten doen!’ Maar dat is lógisch, ze is zéstien. Dat wilde ik zo geloofwaardig mogelijk maken. Misschien had ik als zestienjarige dezelfde gevoelens als nu, maar destijds had ik er het vocabulaire niet voor die te uiten. Dus ik moest een stap terug doen en Salomés taal eigen en echt maken.’
Aan het begin van Confrontaties gebruik je het motto ‘I am against all the major plots’ van Deborah Levy. Vanwaar dit motto?
‘Mij hielp dat motto om tijdens het schrijven het verhaal bij het kleine te blijven. Het is mijn eerste grote werk. Confrontaties wordt weliswaar voortgedreven door de plot, maar de plot zélf is niet groots. Er gebeurt veel in het hoofd van Salomé, maar weinig daarbuiten. Het draait om de gedachten van een complexe, interessante tiener. Grote delen van de vertelling bestaan uit flashbacks en mijmeringen. Daarom was dat motto voor mij verwachtingsmanagement naar de lezer toe. Hoewel het boek wel dynamisch is.’
In elk geval roept Confrontaties veel vragen op. Waarom ontbreken in het boek expliciete hoofdstukaanduidingen, nummeringen en titels?
‘Er zit geen statement achter. Voor mij voelt een afbakening onnatuurlijk. Confrontaties bevat zeer korte hoofdstukken, flashes uit Salomés leven. Aanvankelijk nummerde ik de hoofdstukken, maar daardoor werd de onderbreking tussen de scènes te hard. Dus ik wilde de lezer meer meenemen met Salomés vertelritme, zodat hij er snel doorheen raast. Daarom wilde ik geen scherp onderscheid maken tussen hoofdstukken, beelden of fragmenten. Ik wilde dat het een soort brij werd, zoals Salomé dat meemaakt.’
Welke opvatting over, of lezing van Confrontaties verraste of bevreemdde je?
‘Op twee manieren ben ik verrast geweest door de receptie ervan. Ten eerste typeerden nogal wat recensenten het werk als een heel ernstig boek, een ‘aanklacht tegenover een racistisch systeem’. Dat begrijp ik ook, maar dat is een best serieuze en eenzijdige interpretatie. Voor mij bevat het boek veel luchtigheid en humor. Van veel lezers kreeg ik dat ook geregeld terug, maar geen enkele recensie die ik erover las, noemde het.
Ten tweede haalde Rasit Elibol mij aan in De Groene Amsterdammer, in een essay over ‘imposter syndrome’**. Dat schijnt onder mensen van kleur die op hoge posities terechtkomen of veel positieve aandacht voor hun werk ontvangen, vaak voor te komen. Dat deed mij veel, omdat hij mijn werk eervol vermeldde. Ik hou van zijn stukken, dus dat voelde als erkenning.’
Ik kan me voorstellen dat bepaalde vragen ook een zekere focus leggen op datgene wat je ‘imposter syndrome’ in de hand werkt. Zo ben je weliswaar half-Kameroens, maar ook half-Zeeuws. Naar dat laatste wordt waarschijnlijk niet vaak gevraagd.
‘Terwijl dat gedeelte prominent aanwezig is in Confrontaties, mag ik wel zeggen.’
Hoe?
‘Aan mijn oma, de moeder van mijn moeder dan, moet ik vaak denken omdat ik haar gedrag onbewust nastreef in het schrijven. Onverbloemd kunnen spreken, zij was erg direct. Niet altijd vriendelijk, maar daarin wel liefhebbend. Ze geloofde in wederzijds respect en beet regelmatig op haar tong, doorzag mensen scherp, voelde zich niet altijd geroepen om brandjes te blussen, maar kon daarin heel grappig zijn. Consistent eerlijk. Soms vervelend, maar het kan mooi zijn. Ik probeer dat in mijn werk ook.’
Komt jouw oma dan bijvoorbeeld terug in tante Céleste, een vrouw die de confrontatie niet schuwt?
‘Nee, dan koppel ik mijn oma nog eerder aan Salomés zus, vanwege haar eerlijkheid, of eigenlijk botheid. Het zit wel in haar familie, heel spaarzaam zijn met uitingen van liefde. Toch voel je dat er een absolute genegenheid is.’
Wie zijn inspiratiebronnen geweest bij Confrontaties?
‘Altijd als ik die vraag beantwoord, heb ik het gevoel dat ik lieg. Dat ik het aanpas aan wat het beste oogt. Deborah Levy uiteraard. Zowel haar motto als het motto van OutKast zegt veel over waardoor ik me heb laten inspireren. Ik heb ook veel Marguerite Duras gelezen. Haar stijl is scherp, kort, krachtig en poëtisch. Mijn boek is ritmisch geschreven en dat kun je koppelen aan mijn voorliefde voor hiphop. De cadans die in het boek zit, voedt de stem van Salomé, die heel erg ‘Fuck it’ kan zijn, alsof ze aan het freestylen is.’
Hoe heb je die muzikaliteit erin gekregen?
‘Ik had nog nooit een roman geschreven. Wel worstelde ik ermee dat ik niet wist waar het verhaal naartoe zou gaan, als ik de juiste toon niet had. Het leek alsof de plot eerder voortkwam uit de toon, dan andersom. Het eerste element waaruit het verhaal is ontsproten, was Salomés stem. Maar de gebeurtenissen in het boek werden mij pas duidelijk, als ik eerst de juiste cadans te pakken had, haar energie. Schrijvenderwijs ontdekte ik wie zij is, waardoor ik haar ontwikkeling steeds moest bijsturen en herzien. In de plot heb ik dan ook ontzettend zitten rommelen. Mijn vriendin Lotte, die altijd met mij meeleest, zei: ‘De laatste versie is zó anders dan drie, vier versies eerder.’ Ik heb tot het laatste moment voor mijn toenmalige redacteur, Jasper Henderson, dingen veranderd. Tot op het laatst was ik zoekende naar wat er met haar zou gebeuren en hoe haar stem zou reageren.’
De muzikaliteit loopt synchroon met Salomés gevoelsleven?
‘Ja, dat moest één-op-één kloppen. Het ritme en de muziek bepaalden de plot, en haar ontwikkeling.’
Welke vraag over dit boek heb je nooit gehad, maar zou je wel graag wíllen krijgen?
‘Niet per se een vraag, maar iets anders. Ik vind het interessant dat het personage Frits meteen door iedereen keihard wordt veroordeeld, terwijl ik denk: het is nu juist zo’n personage bij wie je moet nagaan: heb ik ook ooit op deze manier in het leven gestaan of ben ik zo weleens met iemand omgegaan? Ik vind het veelzeggend als mensen zo keihard doen van: ‘Vreselijke vent, alles wat er mis is met de maatschappij.’’
Dan reken je je zelf automatisch tot de groep die alles doorheeft.
‘Ja, dat je gelooft: ik ben in elk geval niet zó slecht. Ik denk juist dat vervelend genoeg iedereen zich wel eens als ‘een Frits’ heeft gedragen. Dat is het confronterende. Dat je totaal blinde vlekken hebt voor je eigen privileges of voor die van een ander. Dat vind ik wel grappig.’
Toch maak je hem ook sympathiek. Hij probeert toenadering te zoeken.
‘Salomé is duidelijk niet gecharmeerd van hem. Als lezer kun je dan snel met haar meevoelen, in de trant van: ‘Lekker voor je.’ Terwijl ze soms ook superonredelijk tegen hem is, wat wel te begrijpen valt. Frits heeft wel een bepaalde soort macht, maar ook weer niet zo veel. Zijn blinde vlek is natuurlijk dat hij zich niet bewust is van de consequenties van zijn tv-programma, waar hij een beetje jolig is ingestapt. Dat kan hij wel goedpraten door te zeggen dat het ongelukkig is ge-edit, maar zo onschuldig is het reisprogramma natuurlijk niet en hijzelf ook niet. Dat is de tragiek van Frits, omdat hij zich dit maar niet realiseert.’
Bekono besluit met de opmerking dat Frits, net als Céleste, een mozaïek van indrukken is. Hij bevat allerlei ‘bits and pieces’ van wat wij zelf zijn, gezien hebben, kennen, waar we om lachen en wat we veroordelen. Want ook dat leert Confrontaties ons: hoe confronterend is het wel niet dat we ons ergeren aan wie wij ten diepste zelf zijn?
* Agency: term uit de sociologie. Betekenis: de handelingsmogelijkheid van een individu.
** Imposter syndrome: diepgewortelde overtuiging niet te voldoen aan de verwachtingen van anderen en jezelf, waarbij bovendien de angst bestaat te worden ontmaskerd als een bedrieger. Dit negatieve zelfbeeld wordt gekenmerkt door zelftwijfel, een gevoel van ontoereikendheid, ondanks een hoge opleiding, relevante ervaring en tastbare successen.
Foto: © Bianca Sistermans