Ik dacht, ik moest…

Het was zondag en ik moest naar Zwolle. Tenminste, dat dacht ik. Ik liet een mooie verzameling vuile vaat op de keukentafel en het aanrecht achter en drukte mijn dochter, mijn kleine vriendin en haar huisgenoot op het hart de achterdeur goed af te sluiten voor als ze van plan waren nog ergens heen te gaan. Ik trapte, met wind tegen, negen kilometer naar het dichtst bijzijnde station. Onderweg alleen een paar fietsende gezinnen, een enkele auto, ongetwijfeld op weg naar vrienden of familie, voor een zondagse borrel en vermaak voor de kinderen. Maar ik moest naar Zwolle, tenminste, dat dacht ik. Het was de laatste dag van de Boekenweek en ik had er nog niets aan gedaan.

Niet met Tommy Wieringa in een bootje de IJssel afgevaren terwijl hij voorlas en niet op het boekenbal voor lezers in Leeuwarden geweest. Benali en Van Dis was ik nergens tegengekomen. En voor Maartje Wortel, die met Franca Treur in de bibliotheek van Wageningen wachtte, was het al te laat. Dus ging ik naar Zwolle want het was vrij reizen. Ik dacht aan Boekhandel Waanders die de Broerenkerk had ingenomen. Er zouden wellicht een handvol dichters uit eigen werk voordragen, al had ik op internet niet zo snel iets daarover gevonden. Bij de boekenkiosk op het station koos ik willekeurig, of nee, eigenlijk deed de afbeelding van The Russian Tea Room van Beryl Cook op de cover, me het boek pakken, Gigengacks reizen, van Nelleke Noordervliet. Daarbij kreeg ik op de valreep van de Boekenweek, het boekenweekgeschenk. Op het perron vermaakte ik me direct al met mevrouw Gigengack die zich heeft voorgenomen het leven een stap voor te blijven. ‘Reizen’ zegt mevrouw Gigengack pertinent, ‘is uitstel van ouderdom’. Een mooie variant op ‘wie veel in beweging is, blijft  jong’.

In de trein wisselde ik Gigengacks reizen in voor Een mooie jonge vrouw toen de conducteur naderde. De conducteur liep langzaam, haast statig en knikkend met zijn hoofd naar links, en naar rechts en weer naar links. Zonder problemen naderden we Zwolle. Daar liep ik langs de gracht, ging via de Sassenpoort en de Walstraat naar het Broerenkerkplein. De stad toonde zich verlaten. Een lichte windvlaag ging voor me uit, door lege straten. Een fietser, erop uit gestuurd met een kind voor in het stuurzitje, fietste over het plein. De Broerenkerk was gesloten. Geen boek, geen dichter zag ik. Door naar de Blijmarkt, waar Paleis Museum De Fundatie in volle glorie aan de stoep lag. De gastvrouw achter de ontvangstbalie staarde vermoeid langs me heen, terwijl ze het geld in ontvangst nam en  me het toegangsbewijs overhandigde. Terwijl ik van Turner naar Appel liep, en langs de landschappen van Jan Voerman, hoorde ik twee suppoosten verzuchten dat er die dag 2000 bezoekers het museum waren binnengekomen. Dat het gekkenwerk was en dat ze hoopten dat ze allemaal om vijf uur stipt het museum weer hadden verlaten. Want het was zondag, en ze hadden het wel gehad.  Ik wist opeens niet meer waarom ik zo nodig naar Zwolle moest.

 

Om Literair Nederland draaiende te houden, zijn wij afhankelijk van vrijwillige bijdragen. U kunt ons steunen via de rode knop. Waarvoor onze hartelijke dank!