In de winter beluister ik altijd een of meerdere keren Die Winterreise van Franz Schubert (opusnummer D 911). Prachtige muziek voor dat jaargetijde op – enigszins raadselachtige – gedichten van Wilhelm Müller. Raadselachtig inderdaad. Is de cyclus een verhulde kritiek op de politieke zwaai terug naar het oude na het Congres van Wenen in 1814/1815? De zoektocht van de mens naar zijn lot, een treurige liefdesgeschiedenis?
Sinds 2016 ging ik deze muziek nog intenser beluisteren door een boek van Ian Bostridge dat in dat jaar verscheen: Schuberts Winterreise – Een meesterwerk ontleed. Het telt 24 hoofdstukken, gelijk aan het aantal liederen van de cyclus, die steeds openen met de betreffende liedtekst in het Duits, gevolgd door een Nederlandse vertaling. Bostridge trad als tenor herhaaldelijk op met vertolkingen van Winterreise (volgens hem moet de titel inderdaad zonder het lidwoord Die), maar is daarnaast historicus en filosoof. Het is die combinatie van achtergronden die zijn boek voor mij bijzonder boeiend maakt. Wat hij over de liederen te vertellen heeft is gestoeld op zijn eigen ervaringen met het zingen ervan, op een grondige kennis van het tijdvak waarin Müller de teksten schreef en Schubert ze toonzette, en op een diep doordenken van de betekenis van woordkeuzes en linken naar het persoonlijke leven van de componist en de dichter.
Bostridge is een bevlogen auteur die beeldend en ingeleefd schrijft. Bovendien maakt hij uitstapjes naar literatuur en de schilderkunst. De Toverberg van Thomas Mann bijvoorbeeld. Of naar Samuel Beckett die een groot bewonderaar was van de Winterreise (volgens Bostridge heeft het werk omgekeerd ook ‘iets uitgesproken beckettiaans’). En hij legt verbanden met de schilderkunst, zoals met Caspar David Friedrichs Monnik aan Zee en Winter in het twaalfde lied Einsamkeit. ‘Friedrichs zwervers en wandelaars zijn geen bewoners van hun landschap’, schrijft hij: ‘ze zijn passanten, op doortocht, en nemen wel alles in zich op, maar worden er niet in opgenomen: “Fremd bin ich eingezogen, / Fremd zieh ich wieder aus”’ (zoals het in het Schubertlied klinkt).
Gek eigenlijk dat het luisteren naar Winterreise (en het lezen van Bostridge) me zo’n behaaglijk gevoel kan geven, binnen bij de verwarming en de kerstverlichting in het vroeg invallende duister. De cyclus gaat vooral over eenzaamheid als ‘permanent aspect van het menselijk bestaan’. Her en der slaan de sneeuwvlagen door de bladzijden en de noten. En Schubert was zelf ook nog eens ziekelijk toen hij aan zijn creatie werkte.
Maar de warme omhulling van mijn huis biedt voldoende bescherming, en troost tegen de ijzige kou, de verlatenheid en het liefdesverdriet dat het boek en de muziek oproepen. Alsof Bostridge en Schubert de naamloze afgewezen verliefde jongen uit Müllers gedichten namens mij uitnodigen om even bij mij binnen te komen schuilen.